landbouwcommentaar hun bedrijven aan het moderniseren zijn. Ook de genen die boven de 45 jaar zijn, zouden een toeslag krijgen in afwachting van hun afvloeiing op 55-jari- ge leeftijd onder de saneringsregeling. Naast deze voorstellen wordt ook nog gesproken over maatregelen voor omscholing, voorlichting en voor het bebossen van landbouwgronden. Een hoofdpunt in de discussie in Brussel zal de financiering van al deze maatregelen zijn. De Com missie denkt nu aan een hogere bijdrage van de Gemeenschap voor „moeilijke" gebieden waardoor in het landbouwbeleid een regionale politiek wordt ingebouwd. Wat eruit zal komen, is moeilijk te voorspellen. Er zal nog veel aan te merken zijn op de structuur- voorstellen. Zo zal minister Lardinois node een duidelijke afspraak missen over de harmonisatie van alle nationale steunmaatregelen. Ook zal er twijfel zijn over de gedachte dat men alleen de be drijven moet steunen die binnen zes jaar op een bepaalde grootte kunnen komen. Zij die deze drem pel al zijn gepasseerd, zouden volgens de voorstel len buiten de steun per bedrijf vallen, omdat zij reeds „modern" zijn. Deze nogal statische aanpak wekt de indruk dat de Europese landbouw met één forse injectie op het paard kan worden gezet en dan zijn weg verder zonder hulp zou kunnen vin den. De werkelijkheid zal minder eenvoudig zijn. Eén ding is echter duidelijk: over de prijzen zul len spoedig beslissingen moeten worden genomen want op 1 april a.s. begint het nieuwe jaar voor de melkveehouderij. Eén van de overwegingen van de Europese Com missie voor haar voorstel tot een zeer matige prijs verhoging is de aanstaande toetreding van het Verenigd Koninkrijk. In het Verenigd Koninkrijk is immers het prijsniveau laag en wanneer dit land tot de E.E.G. toetreedt, zal dat prijspeil omhoog moeten, wat begrijpelijkerwijze protest zal uitlok ken bij de Britse huisvrouwen. Zou men het E.E.G.- prijspeil verhogen, dan zou volgens de Commissie de toetreding moeilijker worden. Dr. Mansholt heeft dit onlangs in een rede in Zwolle nog eens duidelijk gesteld: na toetreding van het Verenigd Koninkrijk op 1 januari 1973 zal er voorlopig geen prijsverhoging meer komen. Men kan zich afvragen of agrarisch Europa wel zo ingenomen moet zijn met de uitbreiding van de E.E.G. wanneer hieruit weer een nieuwe periode van prijsbevriezing zal voortvloeien welke duurt tot het moment dat het Britse peil op dat van de E.E.G. is gekomen. Men kan daar tegenover stellen dat het slechts om enkele produkten gaat (boter, broodgraan) en dat er vijf jaar tijd is om het ver schil te overbruggen. Verder blijkt dat Engeland reeds onafhankelijk van een toetreding tot de E.E.G. wil afstappen van een politiek van goedkoop voedsel en de eigen produktie aantrekkelijker wil maken om zo op de invoer te besparen. Toch wordt de toekomst van het prijsbeleid er met uitspraken als die van dr. Mansholt niet zonni ger op. Dan moet men er maar niet aan denken dat Engeland vlak voor de toetreding zou devalu eren, evenals Frankrijk in 1958 heeft gedaan. De af stand tussen het Britse en E.E.G.-prijspeil zou dan nog groter worden. Het wordt hoog tijd dat het prijsbeleid voor land- bouwprodukten los wordt gemaakt van toevallige politieke en economische gebeurtenissen die met de inkomensvorming op de landbouwbedrijven slechts in een ver verwijderd verband staan. In de landbouw is behoefte aan de zekerheid dat er jaar lijks enige aanpassing van het prijspeil aan de in flatie mogelijk is. Een structuurbeleid kan ook al leen zinvol zijn wanneer die zekerheid wordt gege ven. Wat de onderhandelingen over de toelating van Engeland in het algemeen betreft, kan gezegd wor den, dat er eindelijk een onderwerp is gevonden waarover men het grondig oneens is. De Britse bij drage aan het E.E.G.-budget (tot nog toe in hoofd zaak voor de landbouw) zal waarschijnlijk het on derwerp zijn waarover de hardste noten gekraakt moeten worden. Zonder dergelijke harde noten en de daarbij behorende crises is geen enkele onder handeling compleet. Het is echter niet aan te ne men dat hierop de besprekingen zullen stranden omdat er geen werkelijk politiek meningsverschil aanwezig is. De potentiële tegenstanders in dit op zicht, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, hebben zelfs beide laten weten niet vooraan in de rij te staan als het gaat over het instellen van supra nationale bevoegdheden. De economische en monetaire samenwerking in de E.E.G. is deze maand versterkt. Teneinde aan de Franse verlangens tegemoet te komen, zijn de be voegdheden van de Europese Commissie of het Europese Parlement daarbij niet versterkt. Afge sproken is dat in 1973 dit aspect van de nauwere

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 18