l m STOP-LOSS ORDERS In de praktijk van de effectenhandel komt het herhaaldelijk voor dat men op effecten een „pa pieren" koerswinst heeft d.w.z. een nog niet gerea liseerde koerswinst, die bij daling van de koersen weer teloor kan gaan. Uiteraard kan men op dat moment tot verkoop overgaan, maar in dat geval mist men winstkansen bij verdere koersstijging. Indien men meer dan een stuk bezit kan men dit dilemma oplossen door een deel van de stukken te verkopen en een ander deel aan te houden. Een andere oplossing is het opgeven van een stop-loss order. De werking van zo'n order laat zich het best verduidelijken met een voorbeeld. Stel dat men een bepaald fonds heeft gekocht op 120% en dat dc koers vervolgens oploopt tot 170%. Daarna krijgt de handel een weifelend karakter, zodat niet dui delijk is hoe de koersontwikkeling zal zijn. Men kan dan een stop-loss order opgeven op b.v. 160 Als de koers blijft stijgen profiteert men van de verdere koersstijging. Indien echter de koers daalt tot 160 of daar beneden wordt het stuk ver kocht op 160% of lager. In deze laatste mogelijk heid, nl. afrekening tegen een koers lager dan de limite, ligt het voornaamste bezwaar van stop-loss orders. Vooral in fondsen met een „dunne" markt zijn onaangename verrassingen niet uitgesloten. Een klassiek geval op dit terrein deed zich enkele jaren geleden voor, toen een ter beurze veel ver handeld fonds in één dag terugviel van 930% tot 650 als gevolg van het wegvallen van vraag en de aanwezigheid van een groot aantal stop-loss orders uit hoofde van aanbod. Hieruit blijkt dat stop-loss orders in vele gevallen niet die bescher ming bieden die theoretisch mag worden verwacht. Indien men stop-loss orders opgeeft dient dit met kennis van zaken te geschieden, waarbij o.a. de marktpositie van het betrokken fonds nauwkeurig moet worden gevolgd. 88

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 46