concurrentiepositie nederlandse tuinbouw
tie van de veilingen te beraden. Zowel in de bloe
misterijsector als in de groentensector heeft men,
zij het op uiteenlopende wijze, getracht zich bij de
eerder geschetste concentratiebeweging aan te
passen.
Bijzondere aandacht zal voorts besteed moeten
worden aan de afzetprognose.
Voor kasgroenten, enkele fijne opengrondgroen-
ten en voor champignons zijn er redelijke perspec
tieven. Een areaalvergroting is voor de nabije toe
komst echter minder gewenst, omdat de produktie
jaarlijks reeds met 3 toeneemt.
Bijzonder teleurstellend daarentegen zijn de per
spectieven voor de fruitteelt. In deze situatie kan
pas verbetering worden gebracht, wanneer de pro-
duktiecapaciteit door een effectieve rooiregeling
aanzienlijk verminderd zou kunnen worden.
Voor wat betreft de snijbloemen hebben de Ne
derlandse producenten de groeiende vraag van de
laatste jaren beantwoord met een forse areaal
vergroting.
Gunstige omstandigheden bij de afzet waren de
toenemende koopkracht, een hoge inkomenselasti-
citeit en een geringe mate van verzadiging. Van
groot belang hierbij is de ontwikkeling van nieuwe
afzetwegen (grootwinkelbedrijf etc.). Minder gun
stige factoren zijn de sterke produktietoename, niet
alleen in Noordwest-Europa, maar ook in Italië
(anjers), Israël (rozen) en in sommige delen van
Afrika (Kenya, Zuid-Afrika). In vele gevallen wordt
deze uitbreiding in het zuiden mogelijk gemaakt
door overheidssteun.
Hoge produktiekosten
Bij een toenemende internationale concurrentie
worden wij gedwongen ons te bezinnen op de pro-
duktie-omstandigheden in ons land. Mits de zoet
watervoorziening verzekerd blijft, zijn de natuurlijke
omstandigheden gunstig voor de voortbrenging van
tal van produkten. De vraag is echter tegen welke
kostprijs de produkten worden voortgebracht. Een
belangrijk element in de totale kosten vormen de
arbeidskosten. In de bloementeelt bijvoorbeeld vor
men zij ca. 40 van de kosten.
De C.A.O.-lonen in de tuinbouw zijn in de afge
lopen tien jaren met niet minder dan 150 ge
stegen en hebben daarmee, wanneer een interna
tionale vergelijking wordt opgesteld, een zeer hoog
niveau bereikt.
Het uurloon in de Nederlandse tuinbouw wordt
in Europa slechts overtroffen door enkele landen,
waaronder Denemarken en Zweden.
Hoge arbeidslonen beïnvloeden niet alleen de
kosten voor de ondernemer, maar ook het mini
male inkomen, dat de ondernemer zelf wenst te
bereiken.
Hoge arbeidslonen dwingen tot een betere be
nutting van de factor arbeid. Dit is alleen mogelijk
door tegenover de arbeid meer machines, werk
tuigen etc. te plaatsen, hetgeen in het algemeen
slechts mogelijk is bij een behoorlijke schaalver
groting.
De snelle ontwikkeling van onze maatschappij,
met als belangrijk verschijnsel het snelle stijgen
van het looninkomen, dwingt tot het zoeken van
meer optimale combinaties van de verschillende
produktiefactoren. Als elementen in deze ontwik
keling kan men signaleren de inzet van arbeids
besparende hulpmiddelen, een betere werkopzet,
nieuwe teelttechnieken en een verhoogde omzet-
snelheid van het produkt.
Meer optimale combinaties van arbeid en kapi
taal kunnen meestal slechts bereikt worden bij een
bepaalde redelijke bedrijfsoppervlakte. Reeds en
kele jaren geleden werd in een inleiding voor deze
voorlichtingsdag door prof. Maris ten aanzien van
verwarmde bloemisterijbedrijven gesproken over
een minimale oppervlakte van 3.000 m2. In West-
Duitsland spreekt men thans over 5.000 m2. Voor
de stookgroentenbedrijven werd in Nederland een
minimale oppervlakte van 6.000 m2 noodzakelijk ge
acht. Tijdens het vorig jaar gehouden tuinbouw-
congres werd gesproken over 10.000 m2.
Ik geloof, dat in deze richting moet worden ge
dacht en dat bijv. de minimale oppervlakte voor
een verwarmd bloemisterijbedrijf nu gesteld moet
worden op 4.000 a 5.000 m2 glas, aldus dr. Ver
flage. Waarschijnlijk zal over enkele jaren dit cijfer
weer verhoogd moeten worden.
In de bloembollensector wordt wel aangenomen,
dat de door een man te bewerken oppervlakte in
10 jaar tijds zal moeten verdubbelen tot 2,5 ha.
Hiervoor zal 85.000,a f 135.000,geïnves
teerd moeten worden.
In de meeste sectcren wordt men gedurende de
laatste jaren echter geconfronteerd met een dalend
overschot.
Het meest teleurstellend is, zoals bekend, de
rentabiliteitsontwikkeling in het gespecialiseerde
64