VRAAG EN ANTWOORD ware het sluitstuk van de organisatorische opzet. Vorige maand werd in het artikel in deze rubriek gewezen op het belang van een goede interne or ganisatie van de bank voor bestuur, directie, per soneel en cliënten. Een goede interne organisatie impliceert ook de aanwezigheid van een organi satieschema. Nog steeds blijkt evenwel dat in een aantal ge vallen het nut van het vastleggen van de organi satie in een organisatieschema en met name van de toegepaste functiescheiding daarbij niet wordt erkend. De hiervoor aangevoerde redenen komen veelal neer op de volgende: er kan niet worden gedelegeerd daar hiervoor voldoende bekwaam personeel ontbreekt een herschikking van het personeel wordt te bezwaarlijk geacht wegens vroeger ontstane rechten en gewekte verwachtingen ieder van de personeelsleden moet van alles kunnen doen en een geregelde organisatorische opzet is daardoor niet mogelijk er bestaat geen organisatieschema maar alles loopt toch soepel. Als het personeel niet voldoende bekwaam ge acht wordt dan zal er meer aan de opleiding moe ten worden gedaan en/of bekwame mensen moeten worden aangetrokken. Dat bij een goede organisatorische opzet het personeel minder all-round zou worden is evenmin juist. Met name door opleiding en roulering kan hieraan veel worden gedaan. Dat alles soepel loopt (en hierbij is tenslotte ook nog sprake van een subjectieve beoordeling van de situatie) wil niet zeggen dat alles soepel blijft lopen en dan spreken we nog niet van de gevaren die uit de situatie kunnen voortvloeien ten aanzien van de controle. Uiteraard kunnen in sommige gevallen de histo risch gegroeide verhoudingen belemmerend wer ken bij de opstelling van een organisatieschema. In zeer veel gevallen is het echter toch wel moge lijk om tot een bevredigende organisatorische op zet te komen zonder dat aan reële gewekte ver wachtingen te kort wordt gedaan. VRAAG: Bestaat er een wettelijke regeling met betrekking tot de geslachtsnaam van de gehuwde vrouw, de weduwe en de gescheiden vrouw? ANTWOORD: Vóór 1 januari 1970 was dienaangaande in de wet niets geregeld. Op genoemde datum is zo als bekend het eerste boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Daarmee is ook dit onderwerp nu wettelijk geregeld; de zelfde regeling kon trouwens tevoren reeds geacht worden te gelden krachtens gewoonterecht. Artikel 9, lid 1, B.W. bepaalt thans: Een vrouw die gehuwd is of die gehuwd is geweest en niet is hertrouwd, is steeds bevoegd de geslachtsnaam van haar man te voeren of op de in het verkeer gebruikelijke wijze aan de hare te doen voorafgaan. Dit is een bevoegdheid van de vrouw, geen ver plichting; de gehuwde vrouw mag dus ook des gewenst haar meisjesnaam blijven voeren. Het wordt aan haar zelf overgelaten hoe zij haar hand tekening wil zetten. Bij de tenaamstelling van een 41

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 43