de B.
Prof. mr. P. A. Stein, Zekerheidsrechten: Zeker
heidsoverdracht, pand en borgtocht
Kluwer, Deventer, 265 blz. f 28,50
De in onze kring wel zeer bekende prof. mr. P.
A. Stein schreef het bovenstaande boek voor de
reeks Recht en Praktijk (deel 7 b).
Evenals het eerder in deze reeks van zijn hand
verschenen boek over de hypotheek, is dit boek
bij uitstek voor de bankpraktijk geschikt.
In een zeer bevattelijke taal beschrijft de auteur
onder meer de zekerheidseigendom, het pandrecht,
de zekerheidscessie, de borgtocht en andere
zekerheidsmogelijkheden.
Waar het boek duidelijk is geschreven vanuit
praktische ervaringen, welke de schrijver mede op
de juridische afdeling van onze Centrale Bank
heeft opgedaan, zal de in dit onderwerp geïnteres
seerde en welke bank heeft niet met zekerheids
rechten te maken? veel nut kunnen hebben van
dit boek. Het is, zoals het voorwoord al zegt, ook
geschreven voor niet-juristen, die bij hun dagelijks
werk met de behandelde materie te maken krijgen.
Drs. R. Hueting. Wat is de natuur ons waard?
Het Wereldvenster - Baarn. 120 blz. 7,90.
Dit boek is een bundeling van een aantal recente
artikelen en referaten van de auteur. Door deze
bundeling bleek herhaling onvermijdelijk. Toch is
het een prettig leesbaar boek waarin men, mede
door een aantal herhalingen, de gedachte-ontwik
keling duidelijk kan volgen.
De kern van de betogen is dat doorgaande pro-
duktie van goederen en diensten wel leidt tot pro-
duktiegroei, maar dat het onjuist is om te stellen
dat groei van het nationaal inkomen (zoals het
thans wordt geregistreerd) betekent dat we er
werkelijk beter van worden.
Hueting stelt dat we in feite te maken hebben
met een (welvaarts-)paradox. Groei van de produk-
tie wordt gelijkgesteld met meer welvaart. De keer
zijde is echter: meer afval, vuilere lucht, viezer
water, verkeersoverlast, te weinig lichaamsbewe
ging, minder speelruimte voor kinderen en minder
rust. Dit wordt echter zelden als een aftrekpost
beschouwd.
Een voorbeeld: het werk dat voortvloeit uit het
herstellen van de schade van verkeersongelukken
(chirurgen, uitdeuken etc.) verhoogt het nationaal
inkomen.
In deze redenering zou een vermindering van
het aantal verkeersongelukken leiden tot een la
gere welvaart; een paradoxale uitspraak.
Volgens Hueting kan men de negatieve gevolgen
(„diseconomies") verbonden aan de toenemende
produktie en consumptie indelen in drie groepen:
1. diseconomies die worden gecompenseerd door
de veroorzakers ervan;
2. diseconomies die worden verholpen door an
deren dan de veroorzakers, veelal de overheid;
3. diseconomies die niet worden verholpen en die
dus aan anderen hinder toebrengen.
In de praktijk blijkt groep 3 toe te nemen. Het
publiek dringt er daarom bij de overheid op aan
de hinderlijke verschijnselen weg te nemen; een
overheveling dus van groep 3 naar groep 2. De
overheid echter heeft op alle fronten te kampen
met een gebrek aan middelen en tracht daarom de
veroorzakers (groep 1) te laten betalen door middel
van wettelijke bepalingen.
Op deze wijze doordenkend tracht Hueting een
weg aan te geven om tegenover „keiharde cijfers"
van produktiegroei de „grote getallen" van de
milieuverslechtering te stellen. Het invullen van de
exacte cijfers moet straks nog volgen.
Dit invullen wordt vergemakkelijkt indien men
reeds in het bezit is van een opsomming van mo
gelijke plus- en minpunten. H.
38