van de andere voorzitter Het leek de redacties van De Boerenleen bank en Raiffeisenbode een goed idee de lezers van beide bladen kennis te laten ma ken met de voorzitters van de bestuursor ganen van beide centrale banken. De genoemde bestuurders stemden daar mede van harte in. Zo zal dan in De Boerenleenbank van deze maand een artikel te vinden zijn van de hand van dr. A. J. Verhage, voorzitter van onze Centrale Bank. Op deze bladzijden treft u een artikel aan, geschreven door de heer C. G. A. Mertens, voorzitter van de Raad van Beheer van de Coöperatieve Centrale Boe renleenbank. Voor een ieder, die de beide in het voorjaar van 1970 gehouden algemene vergaderingen van de centrale landbouwkredietbanken heeft bijgewoond en ondergetekende heeft inderdaad beide alge mene vergaderingen bijgewoond, die van Eind hoven als voorzitter en die van Utrecht als op lettend luisteraar moet voor zichzelf tot de conclusie zijn gekomen, dat het voor wat betreft de samenwerking tussen de beide coöperatieve landbouwkredietorganisaties niet zou kunnen blij ven bij de toen aanvaarde gemeenschappelijke regeling inzake het vestigingsbeleid. Vele beheer ders en directeuren van aangesloten banken zullen echter verrast zijn geworden door het gemeen schappelijk bericht van 18 september jl. van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank en van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, dat reeds op 17 september 1970 werd bekendgemaakt. Na die beide algemene vergaderingen van mei 1970 zagen de beheerders van de beide centrale banken het als hun taak om na te gaan wat er op het stuk van de verdere samenwerking te doen stond. Die verdere samenwerking was immers duidelijk als een opgave gesteld zowel in de gehouden ring en kringvergaderingen als in de algemene verga deringen van de beide centrale banken. Voor de lezers van de Raiffeisenbode behoef ik slechts in herinnering te roepen de bezielende oproep tot verdergaande samenwerking van de vertegenwoor diger van de ring Amsterdam, die zeer duidelijk de instemming kreeg van de algemene vergadering. Toen de Raad van Beheer van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank reeds in mei aan de directie verzocht enige gedachten op schrift te stellen omtrent mogelijkheden van een verder gaande samenwerking waren die aanvankelijke ge dachten voorlopig alleen gericht op het samen voegen van banktechnische activiteiten van de beide centrale banken, die in eerste instantie voor samenvoeging in aanmerking zouden kunnen komen. Daarbij werd er wel meteen op gewezen, dat behalve naar samenvoeging van banktechnische activiteiten ook zou moeten worden gestreefd naar harmonisatie van allerlei regelingen zoals op het gebied van vestigingen, die niet vallen onder de gemeenschappelijke vestigingsregeling, zoals rentepolitiek, betalingsregelingen, spaarregelingen enz. Het consequent doordenken van deze aanvanke lijke gedachten in besprekingen met de leden van het bestuur en de directie van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank leidde al spoedig tot de conclusie, dat het verder gaan op de weg van de samenwerking slechts zinvol zou zijn, indien ook 442

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 4