OVER DE LANDBOUWFINANCERMG bouwbedrijven in Schotland steeg in de periode 1956/58 tot 1967 met 56 Brengt men hierop een correctie aan voor de geldwaardedaling, dan res teert er slechts een reële stijging van 21 Be twijfeld wordt of dit voldoende is om de ontwikke ling van de landbouw op een noodzakelijk hoger plan te brengen, met tegelijkertijd verbetering van de levensstandaard van de boeren. De bankiers vinden hierin geen aanleiding het vertrouwen in de landbouw op te zeggen. Wel leiden zij daaruit af dat een selectieve krediet verlening voor de toekomst van uitermate groot belang is. Bij de selectie wil men meer de nadruk leggen op de prognose van de toekomstige kapi taalbehoeften van het kredietbehoevende bedrijf, alsmede op de ontwikkeling van de liquiditeits positie die redelijkerwijs verwacht mag worden, dan op de traditionele balansgegevens uit de afgelopen jaren. Het zwaartepunt van de beoordeling van kredietaanvragen wordt daarmee verlegd naar prognoses voor de toekomst. Men ziet de landbouw in dit verband als een bedrijfstak met grote risico's. Daar staat echter tegenover dat de boeren een hoge moraliteit be zitten. Zij zullen niet spoedig afzien van het na komen van verplichtingen of zoals één der bankiers het uitdrukte: „De overgrote meerderheid van de boeren bestaat gelukkig uit degelijke, hardwer kende en praktisch ingestelde mensen met ver boven het normale reikende rechtschapenheid". Een accent bij de kredietbeoordeling ligt verder op het ondernemerschap van de boer. Uit onder zoekingen bleek, dat bij twee landbouwbedrijven in eenzelfde district met een vergelijkbare bedrijfs- grootte, grondvruchtbaarheid en kapitaalstructuur, het ene bedrijf een winst maakte van meer dan 10.000 pond sterling en het andere een verlies leed van 2.000 pond sterling. De marge tussen de beste en de slechtste ondernemer is in de landbouw groter dan in enige andere bedrijfstak aldus de conclusie van één der bankiers. Wat de ervaringen met nieuw verstrekte investe ringskredieten betreft, wijst men erop, dat minder juiste aanwendingen van het krediet relatief vaak bij nieuwelingen in de landbouw voorkomen. De bankiers zijn dan ook huiverig om kredietverlening voor verbetering van de bedrijfspositie van de boeren te propageren, maar nogmaals, veel hangt in dit opzicht van de individuele man af. Uit de gehouden opiniepeiling komt een zekere zorg van de bankiers naar voren over de terug gang van de pacht. In 1961 was het aandeel van de 455

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 17