DE INWERKINGTREDING VANHETNIEÜWE MfflHUi NEDERLAND 25C NIEUW BURGERLIJK WETBOEK PROL. Uk. LM. MKIJHRS 1880-1954 CURATELE Alvorens in te gaan op de nieuwe bepalingen betreffende curatele welke op 1 januari 1970 in de wet zijn opgenomen, is het goed even stil te staan bij de situatie die bestaat vóórdat curatele over iemand wordt uitgesproken. De personen immers die onder curatele worden gesteld zullen door gaans vóór de uitspraak van de curatele reeds in dezelfde geestesconditie verkeren als na die uit spraak. Uitgangspunt is dat de meerderjarigen die niet onder curatele zijn gesteld handelingsbekwaam zijn, zodat in beginsel ook personen die voor cura tele in aanmerking komen, rechtshandelingen kun nen verrichten. Doch in het rechtsverkeer blijkt handelingsbekwaamheid op zich nog niet voldoen de. Om geldende (en bindende) rechtshandelingen te verrichten zal men die handelingen moeten kun nen „willen" verrichten. Daartoe moet iemand over zoveel verstandelijke vermogens beschikken dat men het voldoende besef heeft van de draagwijdte van zijn handelingen. In het ontwerp van het derde boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek wordt het standpunt ingenomen dat mensen bij wie een blijvende of tijdelijke stoornis van de geestvermogens bestaat welke een redelijke waardering van de bij de han deling betrokken belangen belet, geacht worden een zodanige handeling niet te hebben gewild. Bovendien wordt door de wetgever vermoed dat de verklaring (rechtshandeling) onder invloed van de stoornis is gedaan, indien zij de geestelijk ge stoorde nadeel heeft berokkend. Het is derhalve duidelijk dat ook ten aanzien van bepaalde personen die niet onder curatele gesteld zijn (en dus nog handelingsbekwaam zijn) voor zichtigheid is geboden. Deze voorzichtigheid kan natuurlijk alleen in acht worden genomen als de stoornis behoorlijk waarneembaar is. Bovendien zal aan de derde duidelijk moeten zijn dat de stoornis een behoorlijke waardering van de bij de hande ling betrokken belangen belet. Voor derden kunnen zich hier soms echte problemen voordoen. Doch gelukkig geschiedt dat slechts bij uitzondering. De wetgever heeft evenwel niet alleen met de belangen van de gestoorden doch ook met die van derden te goeder trouw rekening willen houden; hij heeft (in het ontwerp) bepaald dat tegen zulke derden die een verklaring van iemand, die niet de beschikking heeft over de normale geestvermogens, hebben opgevat in de zin waarin een redelijk oor delend mens haar onder de gegeven omstandig heden mocht opvatten en voor wie het niet duide lijk was dat de daarmede overeenstemmende wil ontbrak, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van die voor de rechtshandeling vereiste wil. Derden te goeder trouw behoeven in deze om standigheid niet te vrezen dat de handeling van de geestelijk gestoorde nietig zal worden verklaard. De bescherming wordt aan derden evenwel slechts gegeven zolang de curatele niet is uitge sproken. Zodra de curatele is uitgesproken zal iedere handeling van de onder curatele gestelde persoon nietig of vernietigbaar zijn, ook al wist de 430

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 44