RECREATIE zestiger jaren toonden aan, dat ca. 54 van de Nederlanders vakantie buiten de eigen woon plaats doorbracht. Bijzonder laag was het percen tage voor de groep landbouwers en landarbeiders namelijk 14 tot 32%. Dit lage percentage werd grotendeels verklaard uit het ontbreken van de gewoonte om op reis te gaan, terwijl ook de moge lijkheden voor deze groep beperkt zijn door de gebondenheid aan het bedrijf. Een nieuw onderzoek van het C.B.S. in 1969 op basis van de hieronder genoemde maatstaven liet zien dat 42,8 van de bevolking in de periode oktober 1968-september 1969 met vakantie is ge gaan. Als vakantie werd hierbij beschouwd: een periode van 5 of meer dagen met ten minste vier overnachtingen buiten de woonplaats. Het verblijf bij familie en kennissen werd bij dit onderzoek niet als vakantie beschouwd. INTERESSANTE DETAILS Uit genoemd onderzoek kwam een aantal inte ressante gegevens naar voren. Zo blijkt 54,6 van de vakanties in eigen land te worden doorge bracht. De allerbelangrijkste recreatiegebieden waren de Noordzeebadplaatsen (19,9%), de Ve- luwe (17,4%) en de watersportgebieden (13,8%). Bij de buitenslands doorgebrachte vakanties ston den West-Duitsland (20,5 Spanje en Portugal (18%), Italië (13,3%) en Oostenrijk (12,4%) op de voorgrond. Het deelnemen aan het vakantiegebeuren was het geringste bij de categorie landbouwers, het grootste bij de employés en ambtenaren. Voor wat betreft de wijze van vervoer wordt de auto in ruim 69 van de vakanties gebruikt. Uit hiernavolgende tabel blijkt duidelijk dat ook 4m

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 15