landbouwcommentaar
van de landbouwbegroting met 94 miljoen (als we
bij de 4 miljoen stijging van de totale begroting
de op f 90 miljoen geraamde daling van de L.E.F.-
uitgaven optellen) voor het grootste deel nodig om
de kostenstijgingen op te vangen. De voorzitter
van het Landbouwschap sprak dan ook in zijn
eerste reactie van een aanzet voor een versterking
van het landbouwbeleid die uitgedrukt in geld be
paald onvoldoende is. ,,De extra-inspanning die wij
van de regering hebben gevraagd, vinden wij te
weinig terug in deze landbouwbegroting", aldus de
heer Knottnerus.
INKOMENSONTWIKKELING
Misschien vindt de minister ondanks zijn be
trokkenheid de toestand in de landbouw ook
niet zodanig, dat er aanleiding is voor een dras
tische uitbreiding van de nationale landbouwpoli
tieke activiteiten. Hij deed althans in de Troonrede
een nogal optimistische passage opnemen: „Of
schoon landelijk gezien de inkomensontwikkeling
ook in de landbouw en visserij niet onbevredigend
is, zijn er bepaalde sectoren, groepen en gebieden,
zoals het noorden, die bijzondere zorg eisen."
Deze woorden maken op ons de indruk, dat de
minister geen landbouwprobleem ziet, maar alleen
regionale problemen of problemen voor de fruit
teelt en de pluimveehouderij. Met groepen bedoelt
hij wellicht die bedrijven, die aan het ondereind
zitten en die in alle sectoren en gebieden voor
komen. Op deze manier maakt de bewindsman zich
er toch te gemakkelijk van af. Ook al merkt hij
terecht op, dat de Nederlandse landbouw alles
behalve een stagnerende sector van onze econo
mie is, hij weet heel goed dat het probleem
zoals dat dit jaar b.v. door het Friese aktie-comité
werd gesteld juist ligt, of althans óók ligt bij
bedrijven en gebieden die bepaald niet tot het
ondereind behoren.
Misschien ziet de minister het wat optimistischer,
als hij zich baseert op het L.E.I.-inkomenscijfer die
hij in de memorie van toelichting vermeldt. Over
deze cijfers heeft de heer Knottnerus gezegd, dat
er een meer genuanceerd beeld achter schuilgaat
dan de minister ons voor ogen houdt. De voor
zitter van het Landbouwschap zei letterlijk: Ik mis
een toelichting van het L.E.I. op deze inkomens-
cijfers, een toelichting waaruit namelijk zou blijken,
dat de gekozen bedrijven grotere bedrijven zijn
dan de gemiddelde, dat de kosten vooral de
stookkosten in de glastuinbouw zijn gestegen,
en dat de specifieke omstandigheden in 1969
die echter slechts voor beperkte groepen bedrijven
hebben gegolden (ik denk aan aardappeltelers en
varkenshouders) het gemiddelde hebben be-
invloed. Bovendien gaat het L.E.I. zoals u weet nog
steeds uit van bedrijven op pachtbasis, zodat ik
moet concluderen, dat een juiste interpretatie van
de L.E.I.-cijfers tot andere conclusies zal leiden.
De landbouwpassage in de Troonrede kan dan
ook als rijkelijk optimistisch worden bestempeld."
MARKT- EN PRIJSBELEID
Als we hebben vastgesteld, dat het structuur
beleid met iets ruimere middelen op de oude voet
zal worden voortgezet, komt uiteraard de vraag op
naar het markt- en prijsbeleid. Het was nauwelijks
te verwachten dat minister Lardinois op dit gebied
meer perspectief kon openen. Gezien het feit dat
Nederland het in Brussel toch niet voor het zeggen
heeft, had de minister zich met het oog op de ver
kiezingen van volgend jaar misschien wel graag
wat scheutiger opgesteld en zo bezien siert het
hem dat hij in de memorie van toelichting geen
grote verwachtingen wekt. De bewindsman belooft
wél in Brussel naar voortvarende besluitvorming te
zullen streven. Hij voorziet, dat de problematiek
van het bereiken van een beter marktevenwicht
volgend jaar opnieuw in het centrum van de dis
cussie over het markt- en prijsbeleid zal staan.
Wat onze minister betreft mogen de boeren al blij
zijn met de opmerking, dat een verstarring ten
aanzien van de prijzen en in het bijzonder ten aan
zien van de prijsrelaties moet worden voorkomen.
De volgende vraag die dan opkomt is, hoe de
Europese Commissie op het ogenblik over het
prijsbeleid denkt. Daarover zijn we iets te weten
gekomen uit de berichten over de bespreking tus
sen dr. Mansholt en het dagelijks bestuur van het
Landbouwschap. Uit die berichten blijkt, dat de
heer Mansholt nog steeds in de contramine is
tegen de Raad van Ministers, die maar geen be
sluiten neemt over de voorstellen van de Com
missie inzake de structuurhervorming van de land
bouw en het herstel van het marktevenwicht. Hij
vertelde het Landbouwschap voorlopig geen nieuwe
prijsvoorstellen te zullen doen aan de Raad. Hierop
zal de Commissie uiteraard wel moeten terug
komen, en daarom is het interessanter wat dr.
398