Niet vaak gebeurt het, dat wij in deze kolommen
het auteurschap verraden van een schrijver van
een van onze vaste rubrieken. Dat wij dit nu toch
gaan doen heeft een bijzondere oorzaak. Onze
zeer gewaardeerde medewerker, de heer W. H.
Uyterwijk herdenkt namelijk op 22 september 1970
de dag, waarop hij veertig jaar geleden in dienst
trad bij de Centrale Bank.
De heer Uyterwijk, die de rubriek „Onze Belas
tingen" verzorgt, is chef van de afdeling belastin
gen. Op deze afdeling is hij reeds 23 jaar werk
zaam. Daarvoor had hij onder andere functies op
de juridische afdeling en de afdeling boekhouding.
Zeer velen in onze organisatie zullen in de loop
van de jaren contact hebben gehad met de heer
Uyterwijk in zijn functie als belastingdeskundige,
hetzij voor de jaarlijkse verwerking van de ven
nootschapsbelasting, hetzij voor andere fiscale
problemen.
Wij wensen de heer Uyterwijk nog vele jaren in
goede gezondheid toe. We spreken de hoop uit
dat hij in „Onze Belastingen" de lezers nog vaak
de weg zal wijzen door het oerwoud van moeilijke
belastingvraagstukken. Een onderwerp waarop
men, zoals hijzelf graag zegt, „nooit uitgestudeerd
raakt". De redactie
DE PRUIK EN DE FISCUS
Dat een pruik een last en zelfs een buiten
gewone last kan zijn ondervond mevrouw A. die
tengevolge van ziekte aan ernstige haaruitval leed.
Op advies van haar arts werd voor een bedrag van
800,een pruik aangeschaft.
De belastingplichtige bracht deze uitgave als
buitengewone last in mindering van het belastbaar
inkomen voor de inkomstenbelasting.
De inspecteur vond dit te ver gaan en stelde:
„dat door de eeuwen heen de pruik in de eerste
plaats altijd heeft gediend tot verfraaiing van het
uiterlijk en pas daarnaast als functie had het aan
het oog onttrekken van een min of meer ernstige
vorm van kaalhoofdigheid;
dat het gebruik van een pruik door zijn kostbaar
heid beperkt werd tot slechts enkele groepen in
de maatschappij, doch tengevolge van moderne
produktie-methoden de laatste jaren de prijzen aan
zienlijk zijn gedaald en het gebruik van dit kunst
middel snel is toegenomen;
dat het steeds moeilijker wordt te bepalen bij welk
stadium van kaalhoofdigheid de wens tot ver
fraaiing van het uiterlijk ophoudt en de noodzaak
tot het dragen van een pruik begint;
370