toepassing ledenrekening
zijn dan de kosten die de anders noodzakelijke
extra-risicodekking met zich brengt.
B. DE ONTWIKKELING VAN HET LEDENTEGOED
EN VAN DE OPEN RESERVES
Do cijfers geven enige aanwijzing voorde richting
waarin de praktijk van het gebruik van leden
rekeningen zich beweegt.
„Degenen die bezwaren koesteren tegen eigen
reservevorming bij coöperaties onderkennen on
voldoende de onzekerheden met betrekking tot
ledenbestand, leden-activiteit en functionering van
de aansprakelijkheid in de toekomst, onzekerheden
waartegen de coöperatie zich door middel van
reservevorming kan wapenen'.
Wij veroorloven ons over dit punt enige opmer
kingen te maken.
1e. In bovenstaand citaat wordt indirect uitgespro-
INTERN VERMOGEN IN PROCENTEN VAN BALANSTOTAAL
1962
1967
Reserves
Leden
rekening
Totaal
Reserves
Leden
rekening
Totaal
49 veilingen
92 aan- en verkoopverenigingen
83 zuivelcoöperaties
7,4
11,7%
6,6
26,3%
20,9%
17,2%
33.7
32,6
23.8
5.8
11,5%
5.9
25,1%
22,3
18,5%
30,9
33,8
24,4
Uit bovenstaande tabel blijkt, behalve bij de vei
lingen, dat de financiering door middel van een
ledenrekening relatief toeneemt ten opzichte van
financiering door middel van reserves.
Dit kan duiden op een spanning welke bestaat
tussen wat de leden wenselijk achten en wat van
uit financieringsoogpunt gewenst ware.
De gegevens doen vermoeden, dat men in de
praktijk de voorkeur geeft aan reservevorming op
naam van de leden boven reservering bij de
coöperatie.
De discussie over dit punt is in Nederland onge
veer in 1963 op gang gekomen. Het is dan ook
jammer, dat in deze discussie ledenbelangen en
financieringsbelangen van de coöperatie theore
tisch nauwelijks dichter bij elkaar zijn gekomen.
In elk praktijkgeval immers moeten deze twee
standpunten wel overeenstemming bereiken, wil er
van een continuïteit sprake kunnen zijn.
Aan deze controverse wordt in het proefschrift
uitvoerig aandacht besteedt en vele argumenten
pro en contra passeren de revue. De conclusie van
de heer Wind is dan, dat de tegenstanders van het
reserveren bij de coöperatie zelf ongelijk hebben.
Op pagina 105 wordt namelijk gesteld:
ken, dat door een teruggang in ledenaantal ook de
iedenactiviteit zou kunnen teruglopen. Verder dat
ds bereidheid tot het aanvaarden van aansprake
lijkheid zou kunnen afnemen.
Stellig is er tot nu toe nog geen aanleiding voor
de vrees dat de coöperatieve activiteit zal terug
lopen.
De structurele ontwikkelingen in de landbouw gaan
weliswaar gepaard met een vermindering van het
aantal bedrijven, maar tegelijkertijd met een ver
groting van de overblijvende bedrijven.
De vrees voor een teruggang in de coöperatieve
activiteit is slechts in twee gevallen te verwachten
namelijk:
a. als de coöperatie haar functie minder goed
vervult;
b. als behalve arbeid ook andere produktiemid-
delen de landbouw zullen verlaten, met andere
woorden als de gehele landbouwsector zal
inkrimpen.
Mocht inderdaad de coöperatieve activiteit gaan
teruglopen dan zal ook reservering bij de coöpe
ratie niet kunnen verhinderen dat op langere ter-
328