va/ allerlei voorlopige voorzieningen te worden getrof fen, waardoor men nog uiterlijk 10 jaar kan blijven wonen. Waar lege plekken zijn ontstaan zullen bijvoorbeeld provisorische speelplaatsen en par keerruimten worden aangelegd en zal beplanting worden toegepast. Deze voorzieningen kunnen uiteraard niet wachten tot het project in 1974 van start zal gaan en waar dat noodzakelijk is worden ze nu reeds getroffen. MOGELIJKHEDEN EN MOEILIJKHEDEN Wil de stadsvernieuwing in 2015 zijn voltooid, dan moeten per jaar gemiddeld zo'n 3500 woningen en 350 bedrijven in het proces van verplaatsing, ontruiming, sloop, nieuwbouw en restauratie wor den betrokken. Een gigantische opdracht, die al leen kan slagen als aan een aantal voorwaarden kan worden voldaan. Belangrijkste voorwaarde is natuurlijk, dat de benodigde geldmiddelen beschik baar zijn. Het gemeentebestuur hoopt, dat 45 van de kosten door het Rijk zal worden bijgedragen en dat 15% wordt geïnvesteerd van particuliere zijde. Over blijft dan 40 wat betekent dat de stad jaarlijks een vijfde deel van haar uitgaven aan de stadsvernieuwing zal moeten besteden. Het verhuizen van duizenden gezinnen en hon derden bedrijven is een andere factor en beslist geen eenvoudig vraagstuk. De woningnood is nog steeds groot, hoewel juist het schrijnendst in de wijken die moeten verdwijnen. Vervangingswonin gen zullen voor ongeveer 75 slechts een huur mogen hebben tot 170 gulden. Een ander probleem ligt in de dreiging dat de stad zou kunnen ver schralen, doordat velen op de vlucht slaan voor het geweld van de vernieuwing en naar rustige plaatsen in Noord-Holland trekken. Nog te weinig ervaring heeft men in Amsterdam met deze vernieuwing op grote schaal om te weten of er straks voldoende mensen en materiaal te vinden zijn voor de uitvoering van het werk. Het gewest gaat immers ook een beroep doen op de bouwcapaciteit. Ook hier ligt een factor, die be palend zal zijn voor het al of niet slagen van de plannen. Veel aandacht eisen straks ook de juridische 275

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 41