ZUN LANDBOUWKREDIETBANKEN NOG LANDBOUWKREOIETBANKEN Op een in april te Leeuwarden gehouden bijeenkomst van het N.I.B.L. hield drs. K. Manschot, directeur van de Centrale Bank, een voordracht over de plaats en de junctie van de landbouw kredietbanken in de huidige tijd. Hij stelde de toehoorders hierbij de vraag, die ais titel van deze korte samenvatting is gekozen en meende dat zij in het algemeen bevestigend kan worden beantwoord. Wel is het een te eenzijdige karakterisering geweest. Uit de uitoefening van de spaarbank functie door de plaatselijke banken blijkt al die eenzijdigheid. Juist deze functie heeft in de loop van vele jaren een band geschapen tussen bevol king en plaatselijke bank. Deze band zou een be trouwbare basis blijken bij de stormachtige groei en de functieverbreding van latere jaren. Het zich in het bijzonder toeleggen op het aantrekken van spaargelden kwam voort uit de noodzaak middelen te vinden voor de agrarische kredietverlening met betrekkelijk lange looptijden. Een toen in bancair opzicht zeer gedurfd beleid, dat kon slagen door de hechte plaatselijke samenwerking en de onder linge verbondenheid in de centrale banken, die zorgden voor de bescherming van de liquiditeit en de solvabiliteit. Dezelfde structuur blijkt ook van daag nog krachtig genoeg om de vraagstukken van deze tijd op te vangen. Het aanhouden van rekeningen van agrarische zowel als niet-agrarische bedrijven gaf de banken al vroeg gelegenheid vertrouwd te raken met het girale verkeer. Kwantitatief gezien bleef het aan deel van de girale tegoeden ten opzichte van de spaargelden sterk achter. In 1919 was het aandeel van de spaargelden in het totaal van de middelen van de Raiffeisenorganisatie 89 en in 1969 86 Bij de gelden in rekening-courant was dit respec tievelijk 11 en 14%. De middelenstructuur laat dus door de jaren heen weinig veranderingen zien. Voor de toekomst kan men nieuwe ontwikkelingen verwachten. Het chartale betalingsverkeer zal terrein blijven ver liezen en een verdergaande automatisering met nieuwe administratieve technieken zal het girale verkeer nog verder stimuleren, waarbij de betaal cheque een belangrijke rol gaat spelen. Verwacht kan worden dat het gemiddelde saldo op de spaar rekeningen zal groeien door veranderingen in het consumptiepatroon. Om diezelfde reden zullen de consumptieve kredietvormen opgang blijven maken. Ook termijn-beleggingen zonder koersrisico zullen in de toekomst een ruim aandeel behouden. Ook in de uitoefening van het kredietbedrijf blijft de kredietverlening aan het agrarische bedrijfs leven een aanzienlijk deel uitmaken van de uitzet tingen. Voor beide landbouwkredietorganisaties beliep deze kredietverlening eind 1968 een bedrag van 4,3 miljard gulden, waarvan 1,4 miljard gulden aan agrarische coöperaties was verleend. In totaal 33 van de toevertrouwde middelen. Hoewel er sprake is van een teruglopen van het aandeel van de agrarische sector in de totale uitzettingen van 58 in 1959 tot 43 in 1968, blijft deze groep van zeer groot belang voor de bedrijfsvoering. De landbouwkredietbank draagt dus in dit opzicht vol komen terecht haar naam. Vastgesteld moet worden, dat er ondanks de branchevervaging belangrijke structuurverschillen blijven bestaan tussen de drie groepen banken: 247

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 13