Raiffeisenbank te Bocholt de bedrijven vaak in onvoldoende mate aanwezig om de toenemende kredietbehoefte te dekken. Daar komt nog iets bij, namelijk dat de familie in mindere mate dan vroeger bereid is om haar deel van het familievermogen in het ouderlijk bedrijf te laten. SOLVABILITEIT Dat brengt mij opnieuw op de vraag wat de ver houding tussen eigen en vreemd vermogen behoort te zijn. Vooral voor die takken van land- en tuin bouw, die niet aan de grond gebonden zijn, waarbij ik onder meer denk aan varkens- en pluimvee- mesterij en aan glastuinbouw, speelt dit een grote rol. Er zijn schrijvers die stellen dat van het totaal van de financieringsmiddelen minstens 50 eigen vermogen moet zijn. Ik geloof dat dit in bijzonder belangrijke mate van het bedrijf zelf afhangt. In een sterk gemoderniseerd bedrijf van voldoende grootte, dat daardoor een zo hoge rentabiliteit mogelijk maakt, dat schulden betrekkelijk snel kunnen worden afgelost, lijkt mij deze verhouding wel juist. In glastuinbouwbedrijven, die ik als an dere uiterste tegenover de aan de grond gebonden bedrijven wil stellen, ben ik tot de conclusie ge komen ook op basis van wat men in andere landen, met name ook in Duitsland eist, dat 70 eigen vermogen een gezonde solvabiliteit schept. De beoordeling van de solvabiliteitseisen zal dan ook naar de aard van het bedrijf moeten geschie den. BEGELEIDING BIJ BEDRIJFSBEËINDIGING Bedrijfsbeëindiging is een normaal verschijnsel geworden. Deze bedrijfsbeëindiging zal uit sociale overwegingen begeleid moeten worden. Jongere mensen zullen de gelegenheid moeten hebben omgeschoold te worden om op deze wijze een andere nuttige functie in de maatschappij te kun nen vervullen. Voor ouderen is dit moeilijk en daar zal dus gelegenheid moeten worden geboden om toch op een behoorlijke manier rond te komen. Voor de financierende instelling geeft dit nog andere problemen. Wanneer een ondernemer niet over de capaciteiten beschikt om een bedrijf zó te moderniseren dat het in de huidige en toekomstige structuur van land- en tuinbouw kan meekomen, moet de financierende instelling in elk geval apart bekijken hoe men zo'n geval zal aanvatten. Wan neer het jongere mensen betreft kan de bank pro beren hen te helpen een andere oplossing te zoeken. Wanneer het ouderen betreft en het uitzicht be staat dat het verouderde bedrijf toch nog wel ge durende het leven van de betrokken ondernemer voldoende inkomen zal afwerpen, dan kan de bank overwegen om financieringshulp niet te staken maar het bedrijf te laten doorlopen. Het kan dan verantwoord zijn een definitieve oplossing uit te stellen. Ik geloof dat coöperatieve banken dit zo urgente vraagstuk op menselijke wijze kunnen be naderen waarbij zij natuurlijk de plicht hebben om de gelden die hun door de spaarders zijn toever trouwd, toch zeker te stellen. Ik heb getracht naar voren te brengen dat onze land- en tuinbouwbedrijven in hun bedrijfsvoering mede moeten gaan in een moderne maatschappij ontwikkeling. Voor de financierende instelling brengt dit mede dat iedere financiering gebaseerd moet zijn op de exploitatieverwachtingen dus op het bedrijf maar ook op de persoonlijke eigen schappen van de ondernemer. Bij het trekken van conclusies zullen sociale overwegingen altijd een rol moeten spelen. 201

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 15