fiscale afschrijvingen boerderijen lijkheid geboden af te schrijven tegen een vast percentage van de boekwaarde, hetgeen betekent dat gedurende de gehele levensloop niet méér wordt afgeschreven dan tot dusver, maar wel dat de jaarlijkse afschrijvingen eerder worden genoten, zowel voor pas gestichte als voor reeds (lang) be staande gebouwen. Indien een gebouw wordt gesticht voor b.v. f 100.000,of dat in verband met de per 1 januari 1965 geboden mogelijkheid om bedrijfsgebouwen in de landbouw belastingvrij op te waarderen op basis van de waarde in het economisch verkeer, dan zou, bij een afschrijvingspercentage van 2 van de verkrijgingsprijs 2.000,per jaar ten laste van de fiscale winst kunnen worden gebracht. Bij een afschrijving tegen 5 van de boekwaarde verkrijgt men de eerste jaren een hogere jaarlijkse afschrijving en in de latere jaren een lager bedrag, hetgeen fiscaal zeer aantrekkelijk kan zijn in ver band met de progressie in het tarief voor de in komstenbelasting. De minister heeft destijds bepaald, dat de moge lijkheid om het gevoerde afschrijvingssysteem te veranderen niet voor alle tot het landbouwbedrijf behorende bedrijfsmiddelen zal kunnen gelden. Dit systeem zou alleen gelden voor die bedrijfsmidde len, die in het begin in meerdere mate en bij toe nemende veroudering in steeds mindere mate nut afwerpen voor het bedrijf. Het desbetreffende berechte geval was een in 1899 gebouwde boerderij, welke sindsdien niet ingrijpend werd verbouwd, en dus stelde de in specteur der belastingen, dat de periode waarin het gebouw ,,in meerdere mate" nut afwerpt voor het bedrijf reeds achter de rug was en daarom voor systeemwijziging geen plaats was. De Hoge Raad oordeelde conform de voor afgaande door het Gerechtshof gedane uit spraak, dat hier wel reden was om in plaats van 2 per jaar over de verkrijgingsprijs over te gaan op een afschrijvingspercentage van 5 over de boekwaarde, omdat de boer in het huidige tijds bestek mag aannemen dat over investeringen in de eerste jaren een zeker rendement is te ver wachten. Hij is echter niet in staat om het rende ment op langere termijn te overzien. Hieruit vloeit voort dat het zwaartepunt van de afschrijvingen moet worden verlegd naar de jaren waarin het rendement van de investering zeker mogelijk is. Dit zwaartepunt wordt verkregen door het systeem van afschrijving op basis van de boekwaarde. Deze wijziging van het systeem van afschrijving werd op grond van de benadering van het begrip „nut af werpen" door de Hoge Raad met „goed koopmans- gebruik" in overeenstemming gebracht. De econo mische levensduur, aldus de Hoge Raad, geeft aan hoelang de bedrijfsmiddelen voor de uitoefening van het bedrijf zullen kunnen worden gebruikt; de degressieve afschrijvingen houden rekening met de vermindering van de nutsprestaties der bedrijfs middelen binnen het raam van hun gebruiksduur. Hoewel een beslissing van de Hoge Raad zich in wezen bepaalt tot het berechte geval, menen wij toch, dat deze uitspraak terdege betekenis heeft voor de Nederlandse landbouwbedrijven in het al gemeen. Er kan dus in het algemeen worden ge zegd, dat afgeschreven mag worden 5 per jaar van de boekwaarde der herwaardeerde bedrijfs gebouwen evenals over de stichtingskosten van pas gebouwde bedrijfspanden, hetgeen betekent een van jaar tot jaar dalend afschrijvingsbedrag. Een en ander heeft tot gevolg voor de betrokken landbouwers, dat dit afschrijvingssysteem in het begin van de afschrijvingsduur niet alleen fiscale doch zeer zeker ook liquiditeits- en rentevoordelen biedt. 198

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 12