Jb DE INWERKINGTREDING nam VANHETNIEDWE IlHHffiffH NEDERLAND 25C| NIEUW B U R G E R11J K WETBOEK PROE. MK. L. M.MEIJI RS I88U 1954 3» Op 1 januari van dit jaar is, zoals bekend, het eerste boek van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in werking getreden. De Raiffeisenbode is niet de plaats om breed voerig in te gaan op alle vernieuwingen welke sinds voormelde datum in onze wetgeving zijn tot stand gekomen. Doch er is een aantal bepalingen, waarvan kennisneming door de aangesloten ban ken nodig of nuttig is te achten. Daarom wordt in volgorde van de wetsartikelen in deze en in de volgende afleveringen van de Raiffeisenbode een korte bespreking aan deze bepalingen gewijd. DE WOONPLAATS Artikel 14 bepaalt: Een persoon, die een kantoor of een filiaal houdt, heeft ten aanzien van aange legenheden, die dit kantoor betreffen, mede aldaar woonplaats. Bovenstaande bepaling komt, zo luidt de offi ciële toelichting, het bedrijfsleven tegemoet, dat slechts rekening houdt met de plaats waar iemand zijn kantoor en daarmee het centrum van zijn be roeps- of bedrijfswerkzaamheden heeft. In nieu were wetten en tractaten ziet men een zelfde ont wikkeling. In de vroegere wetgeving kon het kantoor hoog stens als gekozen woonplaats gelden. Thans ech ter hebben de eigenaren van kantoren (ook indien dit kantoor in een gehuurd pand is gevestigd) automatisch woonplaats in dit kantoor. Iemand die buiten de stad woont waar hij zijn kantoor houdt, heeft dus twee woonplaatsen. Dit kan tot gevolg hebben dat eenzelfde persoon tegelijkertijd wette lijke woonplaats heeft in het werkgebied van twee verschillende Raiffeisenbanken en ten gevolge van deze omstandigheid de keus heeft lid te worden van de ene bank dan wel van de andere. Hij vol doet immers bij beide banken aan het vereiste van artikel 9 lid 1 sub e van de model-statuten, waarin staat dat iemand wettelijke woonplaats moet heb ben in het werkgebied van de bank, als hij als lid van de bank wil worden toegelaten. Vóór 1 januari 1970 kon zo iemand uitsluitend lid worden van de Raiffeisenbank, binnen welker werkgebied hij met zijn gezin woonachtig was. Voor de goede samenwerking binnen de eigen organisatie dient evenwel aan het oude uitgangs punt te worden vastgehouden, zodat van de ver ruiming van het begrip „wettelijke woonplaats" geen gebruik zal worden gemaakt, tenzij met vol ledige instemming van de bank, die het gezin van een aanvrager in haar werkgebied woonachtig weet. Ook omgekeerd kan er aanleiding bestaan voor de bank binnen welker werkgebied het gezin woonachtig is, om contact met de zusterbank op te nemen, vooral als het aspirant-lid zich tot de bank wendt om een financiering van de activiteiten die op het kantoor worden bedreven. De maatschappelijke ontwikkelingen, welke zich voordoen in woon- en werkgewoonten, vereisen ook van de banken een bereidheid tot samen werken om de problemen die zich daarbij voor doen, in goede harmonie tot een oplossing te brengen. Voor een goed begrip zij er tenslotte op ge wezen dat artikel 14 niet betrekking heeft op alle personen die buiten hun woonplaats op een kan toor werkzaam zijn. De bepaling geldt voor de eigenaar van het kantoor en niet voor hen, die bij hem op het kantoor in dienstbetrekking zijn. 180

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 42