riode 1968-1969 bedroeg het groeitempo van de
consumptieve bestedingen in het eerste halfjaar in
1969 3,6 en gedurende het tweede halfjaar 3%.
De inflatie is echter nog niet teruggedrongen. De
gemiddelde uurlonen stegen in 1968 met 6,7%, de
consumptiegoederenprijsindex steeg met 5,4
waardoor voorafgaande jaren aanzienlijk werden
overtroffen. Aan de monetairisten wordt nu het
verwijt gemaakt, dat de monetair restrictieve poli
tiek nog weinig remmende invloed heeft gehad op
de inflatie. Van die zijde stelt men, dat er pas ge
durende de afgelopen 6 maanden een aanzienlijk
monetair restrictief beleid is gevoerd. Gedurende
de eerste 5 maanden zou de expansie nog 5
bedragen hebben en daarna zou de uitbreiding van
het geldvolume eerst een definitief halt toegeroe
pen zijn. Voorts zou er minstens een halfjaar nodig
zijn, voordat er een merkbare beperking op de
groei van het nationale inkomen zou volgen. Vol
gens de president van de Federal Reserve Bank
of St. Louis zou een volledige beheersing van de
inflatie normaliter circa drie jaar vergen. Naarmate
men later ingrijpt duurt het langer, voordat resul
taten bereikt zullen worden. Het prijs- en het in
trestmechanisme zullen naar verwacht wordt ver
traagd reageren.
De raad van economische adviseurs van de
Amerikaanse regering onder leiding van Paul E.
Mc.Cracken heeft de reële groei voor 1970 op
slechts 1,3% geschat bij een gemiddelde inflatie
van 4,3 Het zal de uiterste moeite kosten om
enerzijds de inflatie in te dammen en anderzijds
de klippen van de recessie te omzeilen. De Ame
rikaanse regering acht een zekere vermindering
van het niveau van economische activiteit onver
mijdelijk, wil men kracht kunnen zetten achter de
anti-inflatoire maatregelen.
Voordat de ondernemers echter arbeidskrachten
zullen gaan ontslaan en zich teweer zullen gaan
stellen tegen de inflatoire looneisen, zal er eerst
een gevoelige en langdurige aantasting van de
winsten moeten plaatsvinden, aldus de wrange
conclusie van sommige deskundigen. Het zal ove
rigens de uiterste zorg vereisen om een doorslaan
naar een ernstiger recessie te voorkomen. De be
perkte verzachtingen van het monetaire beleid
vormen hopelijk een eerste teken van een meer
genuanceerd beleid.
GELDMARKT
De belangrijkste inkomsten van het Rijk de
belastingontvangsten zijn niet geheel gelijk
matig over het jaar verdeeld. Zo wordt b.v. de
vennootschapsbelasting grotendeels ontvangen in
de maanden oktober en november (in de periode
van 13 tot en met 31 oktober 1969 werd naar
schatting 1,1 miljard aan vennootschapsbelasting
afgedragen). Daarentegen dragen de lopende uit
gaven van het Rijk een tamelijk gelijkmatig karak
ter. De maandelijkse uitkeringen aan de gemeenten
zijn hiervan een bekend voorbeeld. Het niet geheel
op elkaar afgestemd zijn van de rijksontvangsten
en -uitgaven een steeds terugkerend ver
schijnsel, dat een grote invloed op de geldmarkt
uitoefent heeft tot gevolg, dat het Rijk zich
jaarlijks van ongeveer april tot oktober/november
geplaatst ziet voor een tijdelijk financieringstekort.
Dit tekort kan worden overbrugd door het opnemen
van onderhandse leningen in de geldmarkt en het
voor een bepaalde tijd plaatsen van schatkist
papier bij de Nederlandsche Bank, het zgn. sei
zoen-arrangement. Zo bedroeg in 1969 het seizoen
arrangement met de Nederlandsche Bank maximaal
500 miljoen voor de periode 17 april tot 3 no
vember. Tevens nam het Rijk vanaf februari in
totaal voor ongeveer 1,5 miljard aan onderhandse
kasgeldleningen op, merendeels aflopend septem
ber/oktober.
Door het plaatsen van Staatsleningen in novem
ber 1969 en februari 1970 voor een bedrag van
ruim 800 miljoen en een verschuiving van be
lastingontvangsten van 1969 naar 1970 begin
1969 werd op tamelijk grote schaal voor één jaar
uitstel van betaling van omzetbelasting verleend
in verband met de invoering van de B.T.W. ziet
de liquiditeitspositie van het Rijk er momenteel
beter uit dan omstreeks dezelfde periode van vorig
jaar. De behoefte van het Rijk aan onderhandse
kasgeldleningen zal zich daardoor waarschijnlijk
later en in mindere mate voordoen dan dit vorig
jaar het geval was.
Was de positie van het Rijk relatief gunstig te
noemen, dit kon niet worden gezegd van de banken.
Zij zagen zich onder meer door storting op de
Staatsleningen in februari en belastingbetalingen
genoodzaakt de van de Nederlandsche Bank
opgenomen voorschotten met ongeveer 200 mil
joen te verhogen tot f 700 miljoen. Bovendien
werd voor ongeveer 60 miljoen schatkistpapier
161