dige uitgangspunten zal dat inwonertal echter
650.000 moeten bedragen. Om dit te verwerkelijken
zal een krachtig nationaal en regionaal beleid
nodig zijn.
Het groeitempo van de verschillende delen van
het streekplangebied is niet gelijk. De agglome
ratie Groningen trekt zoals de meeste steden in
dit land een steeds geringer deel van de groei
tot zich. Dit verschijnsel wordt enerzijds veroor
zaakt door een tekort aan woningen in de stad,
anderzijds doordat de mogelijkheden de uiteen
lopende woonwensen te verwerkelijken, binnen de
stad vaak nog te beperkt zijn.
WELKE MOGELIJKHEDEN ZIJN AANWEZIG
Voor de toekomstige ruimtelijke spreiding van
bevolking en voorzieningen kan in beginsel worden
gekozen uit drie mogelijkheden: sterke spreiding,
sterke concentratie, een tussenvorm of combinatie.
De wens naar een betere woonomgeving is de
belangrijkste aanleiding tot een in het algemeen
snel toenemende spreiding van de bevolking. Het
blijkt dat vele kleine dorpen in de omgeving van
grote steden zonder moeite hun inwonertal ver
veelvoudigen. In de toekomst zal deze tendens
zich, mede onder invloed van toenemende welvaart
en autobezit, nog aanzienlijk meer doen gelden.
Voor wat betreft het streekplangebied zal deze
spreiding zich waarschijnlijk het sterkst richten op
de dorpen in het noorden van Drenthe vanwege de
aantrekkelijke omgeving. Een sterk gespreide ont
wikkeling zal bovendien ten koste gaan van de
centrumfunctie van de stad Groningen.
Het model van sterke concentratie leidt tot ves
tiging van de bevolking in één grote stedelijke
nederzetting. Voor het streekplangebied betekent
dit, dat de groei vrijwel geheel wordt verwezenlijkt
in de agglomeratie Groningen, waardoor de cen
trale positie van de stad Groningen sterk wordt
beklemtoond. Deze vorm van gebruik van de
ruimte bevordert een duidelijk onderscheid tussen
stad en open ruimte. Een nadeel van dit model is
echter dat het de ontwikkeling van het plattelands
gedeelte van het streekplangebied verlamt. Het
model gaat in tegen de huidige ontwikkeling en
kan onvoldoende tegemoet komen aan de te ver
wachten woonwensen. Ook dit model wordt even
als het eerste afgewezen. Gekozen is voor een
tussenvorm, de zogenaamde „gebundelde decon
centratie" hetgeen wil zeggen: inhaken op de nei
ging tot spreiding doch trachten die te benaderen
in een beperkt aantal plaatsen. Ook kan worden
gekozen voor gelede concentratie als de nadruk
meer komt te liggen op het open bouwen van
grote bevolkingsconcentraties. Binnen deze beide
vormen van concentratie is nog een veelheid van
stadsgewestelijke modellen mogelijk.
De stad Groningen heeft zich tot nu toe vrijwel
ringvormig rond het centrum uitgebreid en kan
worden aangemerkt als een gesloten concen
trische stad. Zij is dat vanouds ook geweest. Tot
een bepaalde grootte is die vorm aanvaardbaar,
doch naarmate de uitbreidingen zich voortzetten,
worden de afstanden tot de stadsrand groter en
komen de andere gedeelten van de stad steeds
verder van de open ruimte te liggen.
Bij de stad Groningen is die toelaatbare grens
langzamerhand bereikt. Een van de oplossingen
voor verdere uitbreiding is de concentrische uit
breidingen te splijten met groene wiggen, waar
door de open ruimte in de stad doordringt. Dit
stadstype wordt de sectorenstad genoemd. Een
dergelijk type stad biedt kansen voor de stad
Groningen om een goed en gevarieerd woonmilieu
te scheppen. Daarnaast neemt de kern Hoogezand-
Sappemeer, hoewel deze eveneens nauwe relaties
heeft met Groningen, een tamelijk zelfstandige ste
delijke positie in. Van de niet-stedelijke kernen in
het streekplangebied zijn er zes gedacht als fo
rensendorpen, namelijk Leek, Zuidhorn, Winsum,
Bedum, Ten Boer en Slochteren. Naast hun functie
als forensendorp zullen zij ook eigen bestaans-
bronnen hebben.
WERKGELEGENHEID
In de industrie waren in 1965 ruim 40.000 per
sonen werkzaam. Geschat wordt dat dit aantal in
1985 rond de 60.000 en omstreeks 2000 ongeveer
100.000 zal bedragen. De toekomstige behoefte
over industrieterreinen is nog moeilijk te schatten.
De werkgelegenheid in de dienstensector is thans
reeds groter dan die in de industrie (in 1965 res
pectievelijk 50.000 en 40.000 personen). Dit zal in
de toekomst in versterkte mate het geval zijn. Ge
rekend wordt dat in 1985 in de dienstensector voor
129