IC Efl CNIlCLMl TOETREDING TOT DE E.E.& r vy I mm 111» mm Ntt ïï&iil dimm ImS IÉ mm 1 Door drs. A. Rom Kolthoff, adviseur Verbond van Nederlandse Ondernemingen In het decembernummer van de Raiffeisenbode werd onder de financiële rubriek al het een en ander geschreven over „Engeland als fusiekandi daat voor de E.E.G.", hetgeen een goede inleiding vormt voor een nadere beschouwing van enkele aspecten, die de aandacht verdienen. Vooropgesteld moet worden, dat wanneer het zover komt, het bij de besprekingen met Engeland (alsook met Denemarken, Noorwegen en Ierland) zal gaan om niet minder dan volledige toetreding als lid van de gemeenschappelijke E.E.G.-markt, zoals het Verdrag van Rome die kent, of beter gezegd: wat men daarvan in de praktijk gemaakt heeft. Dat betekent dat Engeland in beginsel niet alleen dezelfde rechten zal krijgen, maar ook dezelfde verplichtingen zal aanvaarden als de be staande zes leden op het moment van toetreding op zich hebben genomen, met alle consequenties daaraan verbonden. Het zijn juist die consequenties, die zo diep ingrijpen in het sociaal-economisch leven en daar door in de politieke verhoudingen, welke indertijd de Engelse regering deden terugdeinzen toen zij in 1958 voor de vraag stond: meedoen of niet. Nu men heeft gezien wat tien jaren E.E.G. hebben opgeleverd, meent Engeland dat de voordelen uiteindelijk toch groter zullen zijn dan de indertijd gevreesde bezwaren. Zo ziet onze industrie het ook. De zakenman mogen wellicht de politieke achtergronden minder aanspreken, intuïtief voelt hij toch hoe belangrijk het kan zijn dat het land met de oudste democra tische tradities in onze kring gaat meespreken. Van het begin af aan heeft de Nederlandse indus trie de Gemeenschap van de Zes beschouwd als een startpunt naar een wijdere Europese samen werking; onze belangen liggen niet alleen bij de Zes, maar evenzeer daarbuiten. Nergens werd daarom de uitbreiding van de Gemeenschap tot andere landen, in de eerste plaats tot Engeland, zo sterk gevoeld als een noodzaak voor toekom- stige welvaart als in ons land. Dit betekent niet, dat men zich de illusie maakt, dat de ontmoeting met de Engelse concurrentie in een vrije markt zonder moeilijkheden zal gaan, integendeel, di- I I verse bedrijfstakken zullen tot nieuwe aanpassin gen worden gedwongen. Maar belangrijk is dat vele bedrijven en zeker diegene die vanouds de Engelse, Deense of Noorse markt bedienden en die door de splitsing tussen E.E.G. en E.F.T.A. daar terrein hebben verloren, nieuwe kansen krijgen. Wij hebben enige jaren geleden naar deze even tuele nieuwe kansen eens een onderzoek ingesteld en kwamen toen tot de conclusie, dat de verwach tingen nogal uiteenliepen. Zo was het ook in het begin van de E.E.G.: naarmate de gemeenschap pelijke markt gestalte kreeg, deden zich kansen en ook bezwaren voor, die men tevoren niet had voorzien. Alles hangt er van af of men erin slaagt ook ten aanzien van de nieuwe leden de con currentievoorwaarden binnen niet te lange tijd zodanig te harmoniseren, dat van een werkelijk gemeenschappelijke markt gesproken kan worden. Dat immers is nog steeds ook binnen de Zes het grote vraagstuk. Bijvoorbeeld: het kostenpeil bin nen de Zes wordt zwaar belast door de kunstmatig 58

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 12