banken ingelegd. Dit saldo bestond voor bijna 63% uit direct opvraagbare spaargelden, terwijl de
overige spaargelden op termijn waren toevertrouwd. Hieruit blijkt dat het aandeel van de termijnspaar
gelden weer verder is toegenomen en wel van 32,5% aan het eind van 1968 tot ruim 37% aan het
einde van het verslagjaar.
Voor wat betreft de herkomst van de gespaarde gelden in onze organisatie kan worden vastgesteld,
dat het aandeel van de plattelandsbanken in de totale spaargeldaanwas groeide van 44,6% in 1968 tot
ruim 50% in 1969.
Voor wat betreft de bedrijfsuitkomsten valt er een matiging in de ontwikkeling van de rentewinst te
verwachten, dit als gevolg van de gestegen te betalen rente op aangetrokken middelen. Het toenemende
aandeel van de termijnspaargelden speelt hierbij een belangrijke rol. Daar komt bij dat ook de netto-
kosten verder zijn opgelopen. Ons groeiend bankbedrijf wordt in het bijzonder geconfronteerd met stij
gende personeelskosten, administratie- en huisvestingskosten.
Gezien deze ontwikkeling mag verwacht worden dat de bedrijfswinst uitgedrukt als percentage van
het balanstotaal onder toenemende druk zal staan.
VERDER
Niet alles is te voorzien. Gelukkig niet, zouden wij haast zeggen. Maar dat 1970 ons het een en ander
zal brengen, kunnen wij reeds nu zeggen en wij dienen daar ons wel bewust van te zijn.
De strijd rond de verhoging van het tarief vennootschapsbelasting is gestreden. De aangesloten ban
ken zullen vanaf 1970 bijna 11/2 maal zoveel vennootschapsbelasting moeten gaan betalen dan in vroeger
jaren. De ontwikkeling van het girale verkeer, met name bij de privérekeningen en door de betaal
cheques, zal met de daaraan verbonden kosten in versnelde pas voortgang vinden. De Bankgirocentrale
zal hier echter in het begin misschien schuchter steeds meer activiteiten gaan ontplooien.
Door deze Bankgirocentrale zal ook het betalingsverkeer tussen de Nederlandse bankinstellingen kun
nen worden versneld en de concurrentie met de Postcheque- en Girodienst kunnen worden verscherpt.
De strijd tussen de Nederlandse bankinstellingen zelf om de toevertrouwde middelen zal zeker de eerste
tijd niet verflauwen.
Het bankbedrijf wordt steeds ingewikkelder. Steeds grotere belangen staan op het spel. De maat
schappelijke verhoudingen veranderen snel.
Een en ander vraagt om een weerwoord. Naast het onlangs aangevangen interne beraad op de Cen
trale Bank over haar bedrijfsstructuur en over de communicatie zullen ook de aangesloten banken
nieuwe activiteiten gaan ontplooien, met name door op het gebied van de opleiding nog meer te onder
nemen. De discussiegroepen van directeuren van aangesloten banken zullen van start gaan en zich be
raden over de vraag wat op dit gebied nog voor taken zijn weggelegd.
De wet op de jaarrekening, welke in 1971 wel van kracht zal zijn, werpt nu reeds haar schaduwen
vooruit en ook om deze reden kan wijziging van de interne organisatie van de individuele aangesloten
banken vereist zijn. De interne controle en daarmee de delegatie zal steeds meer benadrukt dienen te
worden.
Niet alles, ook het niet genoemde, zal in 1970 worden opgelost. Nieuwe problemen zullen zich aan
dienen. Al 72 jaren wordt in de Centrale Bank samengewerkt om de idee van Raiffeisen steeds opnieuw
in nieuwe tijden toe te passen. Dat zal zo verder moeten gaan.
5