Waar gaat dat Branchevervaging, het is zo'n woord, dat ieder wel kent. [__J Was tot voor kort in de mid denstand b.v. een groot aantal branches regel, thans vindt men in een supermarket te koop wat men vroeger als regel kocht bij de sla ger, bij de slijter, hij de drogist, bij de boekhandelaar en bij, noemt u maar op. De klant wil dat om velerlei redenen. Goede zakenlie den hebben zijn wensen voorzien en zijn daaraan tegemoet geko men. Toch wendt de klant zich voor bepaalde inkopen tot speciaal zaken, tot de warme bakker of tot de kleermaker, bij wie het pro- dukt of de klant bijzondere aan dacht krijgt. Branchevervaging is in het Nederlandse bankwezen ook geen onbekende. Nog niet zo lang geleden was liet in het al gemeen duidelijk welke bankinstel lingen rekening-courantgeiden aan trokken, welke spaargelden en welke allebei. Niet moeilijk was het toen grosso modo uit te ma ken tot welke bank men zich dien de te wenden, indien men tot een bepaalde groep van de maatschap pij behoorde en een financiering verlangde. Wie kent nu echter niet de felle strijd om de spaargelden? Hebben zelfs de „echte" spaar banken niet salarisrekeningen en dus rekening-courantgeiden? Bie den de banken welke zich vroeger alleen tot een bepaalde categorie cliënten wendden, nu ook anderen niet financieringen aan? Men zou nog legio andere voorbeelden kun nen geven. Naast deze interne verschuivingen in het bankwezen zelf is het bank wezen als zodanig zich ook op andere terreinen gaan bewegen dan vroeger aanvaardbaar werd geacht. (Men moet daarbij niet uit het oog verliezen, dat ook anderen zich op het terrein van het bankwezen zijn gaan bewegen.) Leasing zou de bankier van vroeger jaren mis schien hebben vergeleken met ac tiviteiten van een pandjesbaas. Op het verzoek een reis te boeken, zou de bankier eertijds met een verwonderd schokschouderen heb ben gereageerd en hij zou zijn cliënt wel dringend adviseren een verzekering af te sluiten en wel licht zelfs na enig vragen een solide maatschappij hebben aanbevolen, maar pogingen op enigerlei wijze samenwerking te zoeken met zo'n maatschappij zou hij waardig af wijzen. Toch is assurantiebemidde ling en een Beleggingspolis van de Zeven thans moeilijk bij ons weg te denken. Een voor de oor log vertrokken toegewijd lid van de raiffeisenbank zou, indien hij nu bij de bank terugkwam, zich wellicht verontrust afvragen: Waar gaat dat heen? S.Branchevervaging is „in", zou hem als antwoord nau welijks bevredigen, alleen al omdat in dit antwoord hem twee van de drie woorden volstrekt on bekend zijn. Toch, zoals zo vaak, is een vraag als deze gemakkelij ker gesteld dan beantwoord. Ook hij die in het heden leeft, kan moeilijk in de toekomst zien. Toch zou men de branchevervaging zo wel tussen de bankinstellingen onderling als tussen het bankwezen en andere sectoren niet zonder meer met ongezondkunnen af doen. Het is zelfs niet zelden nood zakelijk en wenselijk. De branche vervaging tussen de bankinstellin gen onderling zou in zekere zin een weerslag van de verander de maatschappelijke verhoudingen kunnen worden genoemd. De wisselwerking tussen economi sche en andere maatschappelijke verschijnselen heeft geleid tot een algemene opstelling van de bank. En zelfs als men het met deze ontwikkeling niet eens is, zal de bank toch niet louter uit lijfsbe houd deze tendens moeten volgen? De kennis, de know-how, voor deze bancaire zaken is veelal in de kern reeds aanwezig. Wel zal alleen al deze uitbreiding van de soorten werkzaamheden en dus de noodzaak van grotere know-how aanleiding kunnen zijn tot bezin ning op problemen als structuur, kennisoverdracht, schaalvergroting, delegatie en vele andere, waarbij het eigene van met name onze organisatie niet uit het oog ver loren kan worden. Met gebruik making van de bancaire technie ken zal steeds het belang van de cliënt uit ideëel motief voorop staan. Is dit niet het best te berei ken doordat de plaatselijke bank (om een beeldspraak te gebruiken) als speciaalzaak binnen het kader van een sterke organisatie als su permarket werkzaam is? Dezelfde dingen kan men opmerken, sprekende over de branchevervaging tussen het bankwezen en andere sectoren. Toch kan men hier een ander ac cent aanwezig achten. Voor zover het een doortrekken is van be staande bancaire activiteiten zoals bij reisbemiddeling het geval is kan men zich toch afvragen hoever gaat dit? Ook hier spreken de harde eisen van de concurren tie, zij het met andere sectoren. Maar moet nu iedere activiteit waarin de bank know-how heeft ontwikkeld, leiden tot dienstbe toon aan cliënten? Moet, om een voorbeeld te noemen, de typiste in uren van leegloop aan andere bedrijven worden uitgeleend? Moe ten daarnaast typistes worden aan getrokken, zodat een uitzendbu reau kan worden begonnen? Het lijkt verstandig op dit punt geen bevestigende uitspraak te doen. In andere gevallen zal steeds opnieuw dienen te worden bezien hoeveel know-how aanwezig is en welke mogelijkheden, noodzaak en be hoeften bestaan. Het lijkt niette min wenselijk de ontwikkelingen hierin nauwlettend te volgen. 10

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1970 | | pagina 12