VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
1939 4,02
1948 4,64
1954 4,32
1960 4,00
1968 3,57
In de toelichting op de Rijksbegroting 1970 voor
het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening wordt uitvoerig stilgestaan bij diverse
problemen rond de volkshuisvestiging. Het is zo
dachten wij een onderwerp dat ieders belang
stelling heeft. Grote delen van ons land kennen
nog woningnood. Voor het gehele land geldt ech
ter, dat in de woningbouw grote bedragen worden
of zijn geïnvesteerd. De ontwikkelingen op dit ge
bied zijn derhalve van groot belang. Vandaar dat wij
enige aspecten van de Volkshuisvesting, zoals die
in de Rijksbegroting 1970 worden belicht, in dit ar
tikel hebben samengevat.
RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR 1970
VOOR HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVES
TING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Onze volkshuishouding staat in het volle licht.
De woningproduktie per 1000 inwoners steeg van
4,41 in 1939 tot 9,64 in 1968. Van alle Europese
landen kwam slechts Zweden tot een hogere pro-
duktie, nl. 13,2 woningen per 1000 inwoners.
De relatief sterk toegenomen woningproduktie
heeft geleid tot een opvallende daling van de ge
middelde woningbezetting:
De totale woningvoorraad op 31 december 1968
bedroeg 3.582.000 woningen. Hiervan dateren
1.682.000 woningen (47%) van na de oorlog.
De uitgavenpost van de woondiensten in per
centages van het totale inkomen van de gezins
huishoudingen levert het volgende beeld:
1948 4,9
1954 4,8
1960 5,1
1967 5,1
Niettegenstaande de procentuele toename van
de uitgaven voor woningbouw zijn er nog tekorten
in onze huisvesting, met name in de stedelijke
sfeer.
Per 1 januari 1969 wordt het kwantitatieve wo
ningtekort geraamd op 63.000, dit is 11.000 meer
dan de raming 1964 aangaf. Vooral jonge gezinnen
zijn hiervan het slachtoffer.
Bij de huidige situatie op de kapitaalmarkt en de
daar heersende hoge rentevoet blijft het een voort
durende zorg of de kapitaalstroom voor de volks
huisvesting op peil blijft. Bij de huidige hoge
562