FINANCIEEL OVERZICHT ENGELAND ALS FUSIEKANDIDAAT VOOR DE EEG Na het aftreden van generaal De Gaulle is de aandrang om het gesprek over de toetreding van Engeland tot de EEG te heropenen geleidelijk sterker geworden. In 1958 werd de poging van Engeland tot toenadering door middel van het zogenaamde Maudling-Comité verijdeld en in 196? werden de onderhandelingen door een veto van de generaal afgebroken. In de achter ons liggende jaren zijn er dus ver schillende pogingen tot toenadering geweest, ech ter steeds zonder succes. Met een nieuwe rege ring zowel in Frankrijk als in West-Duitsland heeft de stemming zich aanzienlijk gewijzigd, zij het dat de problemen er niet minder om zijn geworden. Inmiddels is echter ook de aarzeling van Engelse zijde wat verminderd. In de verkiezingsstrijd van 1966 werd de toetreding tot de EEG een punt van overweging voor de conservatieven. In datzelfde jaar verklaarde ook premier Wilson dat hij beslo ten had alles in het werk te willen stellen om tot de EEG toe te treden. Tal van factoren hebben in vloed uitgeoefend op deze veranderde houding. Zo was er de verminderde rol van Engeland in de wereld, de stagnatie van de industriële ontwikke ling, de duidelijk tragere groei van Engeland en de voel zwakkere positie van het pond. Het verdrag van Rome, dat ten grondslag ligt aan de EEG, stelt zich ten doel de economische en sociale vooruit gang van de deelnemende landen te bevorderen. Dit dient te worden bewerkstelligd door een douane-unie, maar ook door vrije vestiging van ondernemers, vrij verkeer van arbeid en kapitaal, door een uniform energie- en vervoersbeleid en door harmonisatie van de wetgeving van de ge meenschap. Volgens datzelfde verdrag kan het aan tal leden van de gemeenschap worden uitgebreid. Zij krijgen daarbij niet alleen dezelfde rechten maar ook dezelfde verplichtingen. Het allereerste doel, namelijk het tot-standbrengen van een ge meenschappelijke markt is reeds een moeilijke zaak. De moeizaam tot stand gekomen vorming van de gemeenschappelijke markt voor landbouwproduk- ten is hiervan een voorbeeld. Zo leidde de niet evenwichtige economische ontwikkeling in be paalde lidstaten tot een uiteenlopen van de con currentiepositie van deze landen. Herziening van valutapariteiten (revaluatie van de D-mark en de valuatie van de Franse franc) werd noodzakelijk. Hieruit blijkt dat het succes van de reeds tot stand gekomen gemeenschappelijke landbouw markt werd aangetast. Nog groter zijn overigens de moeilijkheden bij het structurele beleid gericht op een verdere inte gratie van de gemeenschap. Te denken valt hierbij niet alleen aan het landbouwbeleid maar ook aan het streven naar een gemeenschappelijke kapitaal markt, naar harmonisatie van de ondernemings wetgeving e.d. Op korte termijn en wel voor het eind van dit jaar zal men een aantal problemen moeten oplos sen. Zo zal de financieringsovereenkomst voor de landbouw rond moeten zijn terwijl er ook een ge meenschappelijk standpunt ten aanzien van de handel met derde landen zal moeten worden be paald. Het integratieproces verloopt vrij moeizaam. Het getuigt daarom van moed dat men desondanks het gesprek rond de Britse toetreding wil hernieuwen. Tal van problemen duiken daarbij op. Zo is het de vraag of andere EFTA-partners bij een ruimere EEG betrokken zullen worden. Welke vorm van aansluiting staat de partijen voor ogen, het sluiten van een douane-unie of een volledige integratie in de zin van het Verdrag van Rome? Wil men een korte of een lange overgangsperiode? 546

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 28