bewijzen van de door de houders van auto's ver schuldigde motorrijtuigenbelasting. Bij vergelijking van de kentekenbewijzen van de film met de stortingsbewijzen, vallen de kenteken bewijzen welke wel gefotografeerd zijn doch waar voor geen betaling is ontvangen, er uit. Op die ma nier kunnen aan de inspecteur der belastingen ,,de uitvallers" worden gemeld, aan wie een navorde ring voor de verschuldigde belasting verhoogd met een in de regel niet geringe boete kan worden ge stuurd. Deze wijze van controle wordt door de belastingdienst in het algemeen als een goed wer kend systeem aanvaard. Of de belastingplichtigen daar ook zo over denken is niet helemaal bekend. Er komen uiteraard, zoals praktisch bij iedere nationale (belasting)maatregel het geval is, uitzon derlijke gevallen voor, waarvan wij er hierna één, uit de praktijk voortgesproten, zullen bespreken: Het geval doet zich voor dat A. als belasting plichtige en eigenaar van een personenauto slechts gedurende de zomermaanden gebruik maakt van zijn auto. In verband daarmee wordt de auto ge durende de maanden oktober tot en met april in zijn pakhuis gestald. Het pakhuis ligt op ongeveer tien minuten lopen van zijn woning. In het pakhuis is een elektriciteitsmeter aanwezig, welke slechts kan worden opgenomen nadat de auto is verreden. Om deze reden wordt de reservesleutel van de auto bewaard in de woonkamer van de vader van A., die tegenover het pakhuis woont. Bij een fotografische controle op de weg is vast gesteld dat met de auto van A. op 17 maart in Deventer op de openbare weg werd gereden, hoe wel de motorrijtuigenbelasting niet was voldaan. A. betaalt geen motorijtuigenbelasting over de maanden oktober tot en met april. De belastingdienst ging over tot navordering van niet voldane belasting naar aanleiding van het ge constateerde. Tegen de hem terzake opgelegde naheffingsaanslag maakte A. echter bezwaar. Hij stelde dat hij van 4 maart tot 5 april wegens ziekte het bed had moeten houden en dat zijn broer, om dat diens auto stuk was, buiten zijn medeweten de reservesleutel bij de vader van A. had weg genomen en met de auto had gereden. Hij was daarom van mening dat hem geen verwijt kon wor den gemaakt en dat de naheffingsaanslag diende te worden vernietigd. De inspecteur die het bezwaarschrift moest be handelen wilde blijkens zijn uitspraak op het be zwaarschrift, dat tegen de wil van de eigenaar van het motorrijtuig gebruik was gemaakt wel aan nemen, doch was van mening dat hij dat gebruik redelijkerwijs had kunnen voorkomen door de reservesleutel zelf te bewaren. A. ging in beroep, waarna het Hof te Arnhem op 29 april de volgende uitspraak deed: „dat art. 16 lid 1 aanhef en letter b van de Wet bepaalt dat, indien met een motorrijtuig op de openbare weg is gereden zonder dat vooraf de belasting is betaald, deze kan worden nageheven op de voet van de Algemene Wet inzake Rijks be lastingen, met dien verstande dat, ingeval de hou der van het motorrijtuig aannemelijk maakt dat daarvan tegen zijn wil is gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, de naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de bestuurder van het motorrijtuig; dat, waartussen de partijen vaststaat, dat tegen belanghebbendes wil van de auto gebruik gemaakt is, nog slechts onderzocht moet worden of hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voor komen; dat het Hof op grond van de vastgestelde feiten van oordeel is, dat belanghebbende het gebruik van de auto door zijn broer redelijkerwijs niet heeft kunnen verhinderen; dat hij immers de auto in zijn pakhuis heeft weg geborgen en de reservesleutel niet heeft laten slingeren, maar die met instemming van zijn familie ten behoeve van de meteropnemer op een be paalde plek in de ouderlijke woning heeft opge borgen." De uitspraak van het Hof is dat de grief van A. gegrond is en de naheffingsaanslag teniet wordt gedaan. De inspecteur zal nu bij de bestuurder van de auto, dus bij A's broer, verhaal kunnen zoeken. 518

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 52