algemene vergadering cica
schillende voordelen mee. Zo maakte de centra
lisatie het mogelijk het aanbod samen te voegen;
in Nederland geschiedde dat door veilingen, elders
via groothandelsmarkten. Centralisatie trok voorts
transportbedrijven aan, terwijl ook de uitwisseling
van know-how tussen de tuinders werd bevorderd.
Bovendien ontstond in een dergelijk groot tuin
bouwgebied een reservoir van vakkundige ar
beidskrachten, terwijl mogelijkheden werden ge
schapen voor een doelmatige scholing en voor
onderzoekinstituten.
na-oorlogse groei
De jaren na 1945 werden gekenmerkt door een
sterke produktievergroting, dit als gevolg van een
bevolkingsgroei en een toegenomen en algemeen
verbreide welvaart.
De tuinbouwproduktie neemt binnen de land
bouw een bijzonder belangrijke plaats in en is
daarom voor de Westeuropese landbouw van
groot belang.
Uitgedrukt in de waarde van de totale landbouw-
produktie van de E.E.G. bedroeg het aandeel van
de tuinbouw in 1965 circa 16,3 Dit aandeel werd
verkregen uit een produktie-areaal dat slechts
5,3 van het totale landbouwareaal in beslag
nam.
prognose
De toegenomen consumptie wordt naast de be
volkingsgroei bepaald door inkomensgroei en in-
komenselasticiteit.
Aan berekeningen welke in Nederland over de
inkomenselasticiteit werden opgesteld, kan ont
leend worden, dat de inkomenselasticiteit in West-
Europa voor siergewassen aanzienlijk hoger ligt
dan die voor groenten. De inkomenselasticiteit
geeft weer de mate waarin het verbruik van be
paalde goederen varieert bij een verandering van
het genoten inkomen.
Uit FAO-schattingen blijkt dat de totale groen-
tenconsumptie in de EEG-landen in de periode
1965-1975 met maximaal 15,6% zal kunnen toe
nemen. Voor siergewassen kan men voor de pe
riode 1965-1975 een toename van tenminste 36%
berekenen, hetgeen in vergelijking met de afzet-
ontwikkeling van de achter ons liggende jaren een
bescheiden toename zou zijn. De inkomenselasti
citeit voor fruit overtreft die voor groenten. Bijge
volg is een toename van de consumptie met circa
20 denkbaar.
afzetconcentratie
De ontwikkeling van de afzet laat zien, dat er
tot nu toe tegenover een groot aantal aanbieders
een groot aantal kopers stond. Door de opkomst
van grootwinkelbedrijven, aankoopverenigingen en
vrijwillige filiaalbedrijven vindt een steeds sterkere
concentratie bij de afzet plaats.
Tegenover deze geconcentreerde vraag zal een
geconcentreerd aanbod moeten staan. Een her
groepering van producenten en handelaren, welke
uit deze ontwikkeling voortvloeit, zal zonder twijfel
financieringsproblemen oproepen.
bedrijfsstructuur
De ter beschikking staande gegevens over de
bedrijfsstructuur laten zien, dat kleinbedrijven
overheersen. Men kan zich echter afvragen of
deze kleine bedrijven bij de sterk stijgende kosten
nog een toekomst hebben.
Zo werd in Nederland door professor Maris
gesteld dat voor verwarmde bloemenbedrijven een
minimale oppervlakte van 3.000 m2 nodig is en
voor verwarmde glasgroentebedrijven een mini
male oppervlakte van 6.000 m2.
Ook in West-Duitsland overheerst het kleine
bedrijf. Uit 1961 daterend statistisch materiaal laat
zien, dat de gemiddelde areaalgrootte bij de
groenteproducenten 1,3 ha bedroeg, bij telers van
siergewassen 0,5 ha, bij boomkwekers 3,9 ha en
bij fruittelers 3,3 ha. Gegevens welke gepubliceerd
werden in het Kennzahlheft des Arbeitskreises für
Betriebswirtschaftliche Beratung im Gartenbau te
Hannover, gaven professor dr. G. Stoffert aanlei
ding te concluderen dat bedrijven met slechte
bedrijfsuitkomsten relatief veelvuldiger voorkomen
bij de groepen kleine bedrijven. Grotere bedrijven
zouden gemakkelijker een hogere arbeidsproduk-
tiviteit kunnen bereiken.
Als minimale bedrijfsgrootte voor een sierge-
wassenbedrijf neemt dr. Stoffert aan 0,5 ha, waar
van een kwart onder glas. Voor het geval dit met
glas bedekte deel minder groot is (bijvoorbeeld
10-25%) wordt een minimale totale areaalgrootte
van 1 ha noodzakelijk geacht.
Ook de resultaten van Deense onderzoekingen
478