landbouwcommentaar
dan wél moet worden nagestreefd. De minister
zegt, dat het markt- en prijsbeleid bij juist gebruik
een doelmatig instrument hiertoe is. Natuurlijk zou
een drastische melkprijsverlaging invloed hebben
op de omvang van de melkproduktie. Maar het is
in deze tijd geen aanvaardbare methode. Afvloei
ing van werkers uit de landbouw, verkleining van
de oppervlakte landbouwgrond en inkrimping van
de melkveestapel zijn betere, zij het voor de over
heid op korte termijn duurdere middelen.
In tegenstelling tot dr. Mansholt ziet minister
Lardinois geen heil in nauwkeurige recepten voor
de toekomstige bedrijfsstructuur. Uitgaande van
de door de commissie aangeduide omvang van
de afvloeiing (vijf miljoen mensen tussen 1970 en
1980) geeft hij de voorkeur aan een spontaner en
gevarieerder ontwikkeling. In dit verband noemt hij
als een belangwekkend voorbeeld de groeiende
vervlechting van het landbouwbedrijf als eerste
produktiefase in het geheel van het proces ver
werking en handel. Hieruit vloeit logisch voort, dat
de minister ook niets voelt voor de denkbeelden
van de commissie over producentenorganisaties.
„Een eenzijdig gerichte subsidiestroom ten gunste
van zowel de grote produktie-eenheden als de
producentengroeperingen wordt afgewezen".
Dit laatste standpunt is duidelijk. Wij begrijpen
echter nog niet goed, waar de minister met die
vervlechting heen wil. Ziet hij daarin een middel
om tot een doelmatiger produktie te komen? Of
gaat het hem alleen om het marktevenwicht? Het
spreekt vanzelf dat voor de consument niet alleen
een zo goedkoop mogelijke produktie op het boe
renbedrijf, maar ook een doelmatige behandeling
van het produkt in de volgende fasen van handel
en be- en verwerking, van belang is. Door afspra
ken en/of contracten tussen de diverse fasen kun
nen wellicht bepaalde kostenfactoren worden ge
drukt. Maar gaat de boer er efficiënter door pro
duceren? Gaat hij er minder door produceren? En
is hij bij het maken van die afspraken wel een
voldoende sterke partij? Deze vragen worden
door minister Lardinois niet beantwoord.
EFFICIENCY VAN DE AFZET
De minister laat in de Memorie van Toelichting
op zijn begroting wél uitkomen, dat niet alleen de
boer en de tuinder, maar ook de agrarische handel
zo voordelig mogelijk zal moeten werken. Hij
schrijft daarover: „Een gezonde ontwikkeling van
de agrarische handel en nijverheid is naar de
mening van de ondergetekende bijzonder belang
rijk voor de tot waardebrenging van het agrarisch
produkt, en daarmee ook voor de inkomenspositie
van de agrarische producent als ook voor een ma
ximale bijdrage van de landbouw aan het nationaal
inkomen. Mede uit hoofde van zijn verantwoorde
lijkheid voor het landbouwbeleid is de onderge
tekende dan ook zeer geïnteresseerd in de effi
ciency van de afzet."
Wij juichen dit standpunt van de minister van
harte toe en hopen, dat hij ook aandacht zal be
steden aan het verschijnsel van de bij dalende
prijzen relatief stijgende handelsmarges. Een
andere mededeling uit de Memorie van Toelichting
is eveneens prettig. Er is namelijk aan het L.E.I.
opdracht gegeven een onderzoek in te stellen
teneinde meer inzicht te krijgen in de huidige
structuur, de ontwikkelingen en de knelpunten van
de agrarische afzet.
EERST HORIZONTALE BUNDELING
Intussen blijven wij wat gereserveerd staan
tegenover de vervlechtingstheorie van ir. Lardinois.
Ook vergrote en gemoderniseerde landbouwbe-
430