Concurrentie en samenwerking XNiet alleen de ingewijde in het bankwezen is het be kend, dat de concurrentie tussen de Nederlandse banken he vig is. In de huidige omstandig heden van geldschaarste uit deze concurrentie zich onder meer in het vestigingsbeleid. Tot in de kleinere plaatsen toe ziet men van meerdere N ederlandse banken en spaarbanken tenminste één vesti ging. De Postcheque- en Giro dienst en de Rijkspostspaarbank, welke in alle plaatsen al via de postkantoren zijn vertegenwoor digd, dingen steeds intensiever naar de gunsten van het publiek. Ook buitenlandse banken met name de Amerikaanse strijken in Nederland neer. Dit alles onder meer om, ten behoeve van de steeds grotere vraag naar finan cieringen, de benodigde middelen te kunnen aantrekken. Nog op andere fronten openbaart zich deze concurrentie in de bank wereld. Nog nimmer zijn de cre ditrentes voor diverse gelden zo hoog gestegen, waarbij de diverse bankinstellingen zich beijveren om steeds nieuwe vormen te beden ken waarin het publiek zijn gelden kan toevertrouwen. Verhoogt een der banken de creditrente in een bepaald geval, het kan niet anders, of de andere bankinstellingen moeten volgen. Wordt een nieuwe vorm om geld aan te trekken ge ïntroduceerd (een obligatielening is het meest recenten slaagt deze, het zal niet lang duren of andere volgen dit voorbeeld. Reclame, tot voor een tiental ja ren in het bankwezen ongebruike lijk, maakt het publiek steeds meer bekend met de diensten welke een bank zijn cliënten kan bieden. Het is in het moderne Nederland se bestel niet mogelijk in sterke mate af te wijken van de rentes en provisies welke het publiek in rekening worden gebracht voor de verstrekte of te verstrekken finan cieringen. De bankinstelling welke daartoe zou overgaan, zou daar onmiddellijk de weerslag van ondervinden. In het geval men te duur is, zoekt het publiek een andere bank. Zo men te goedkoop is, krijgt men te veel aanvragen of loopt men het gevaar de min der soliden op zich af te zien ko men. Door de concurrentie zullen de tarieven in het algemeen echter uit het oogpunt van rentabiliteit eerder te laag dan te hoog zijn. KV oor het publiek is een en ander op het eerste gezicht alleen maar gunstig. Het raakt in ieder geval beter ver trouwd met de diensten, welke een bank zijn cliënten kan bieden. Oppervlakkig gezien zou men bo vendien kunnen zeggen, dat de debetrente en de provisie juist door de concurrentie niet nog ho ger worden, dan zij al zijn. Moe ten de bankinstellingen echter hun rentabiliteit niet waarborgen, wil len zij blijven bestaan? Dit bete kent, dat er een marge moet blij ven bestaan tussen credit- en debettarieven, enerzijds om de kosten te dekken, anderzijds om deze rentabiliteit te verzekeren en risico's te kunnen opvangen. Ook de credittarieven echter worden door de concurrentie opgeschroefd en dientengevolge de debettarie ven. Dat is al het fundamenteel nadeel voor het publiek. De ge volgen blijven niet uit. Geen Ne derlandse bankinstelling kan haar marges nog zo stellen, dat de win sten gelijke tred houden met de groei van haar balanstotaal. Een van de pijlers van de solvabiliteit van elke bank is echter haar ren tabiliteit. Niet voor niets heeft de voorzitter van onze Centrale Bank in de Algemene Vergadering van 1968 aangedrongen op overleg over deze zaken. Hij heeft echter in de Algemene Vergadering van i969 moeten constateren, dat zijn stem die des roependen in de woestijn is geweest. Op enkele punten is het echter tot samenwerking ge komen of zal het binnen niet al te lange tijd komen. (Aan getekend moet hierbij wel worden, dat deze voor het merendeel al in het verschiet lagen, toen de voor zitter van de Centrale Bank in de Algemene Vergadering van 1969 sprak.) Allereerst is daar in het bijzonder het vestigingsbeleid, zo als dit door Eindhoven en Utrecht wordt uitgewerkt. Ook op ander, louter zakelijk gebied bestaan er contacten. Van groot belang voor het gehele Nederlandse bankwe zen is de Bankgirocentrale, welke in 1970 haar werkzaamheden op meer merkbare wijze zal aanvan gen. Deze B.G.C. heeft tot doel betalingen tussen alle Nederlandse banken op een centraal punt te verwerken en daardoor op nog efficiëntere en snellere wijze ten behoeve van de banken de beta lingsopdrachten van de cliënten te verwerken. Dit zal mede kosten besparend werken. Daarnaast be staat het betaalchequeproject. Alle Nederlandse bankinstellingen met uitzondering van de P.C.G.D. en de R.P.S. kennen één betaalche que, welke door alle deelnemende bankinstellingen wordt gegaran deerd en geaccepteerd. Ook op andere gebieden bestaat bereidheid tot samenwerking, zij het van veel minder belang. Wij hebben met het vorengaande iets willen zeggen over de concurren tie en samenwerking, welke laat ste voor uitbreiding vatbaar lijkt in het belang van het publiek. Daar immers, waar de op zich zinvolle concurrentie tot onge zonde situaties leidt, is een goed en effectief overleg gewenst. 373

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 7