krediet en jaarstukken
Iets dergelijks is mogelijk, indien bij een firma
onder de passiva een lening voorkomt van een
oud-firmant of een familielid. Door cessie van
deze vordering op de firma aan de bank kan deze
lening worden achtergesteld en in zekere zin als
„behorend tot het eigen vermogen" worden aan-
gemerkt.
Bij hypotheekstelling zal de bank het onroerend
goed voorzichtig taxeren op executiebasis. Is deze
taxatie nu hoger dan de veelal lage boekwaarde
volgens de fiscale jaarstukken, dan spreekt men
van een stille reserve. Ook deze is als eigen ver
mogen aan te merken, waarbij dan het balanstotaal
weer een correctie behoeft.
Eenzelfde correctie is nodig indien men het j
privé-vermogen niet voorkomend op de bedrijfs-
balans meetelt.
Goodwill, voorkomend aan de actiefzijde van de
balans, wordt steeds op het eigen vermogen in
mindering gebracht.
Beziet men nu de uiteindelijke verhouding eigen
vermogen/balanstotaal, dan kan men ten aanzien
van de solvabiliteit de volgende globale regel
hanteren:
50% of meer is gunstig
40% is redelijk
30 is matig
20 is weinig
10% is gering
De mate van solvabiliteit zegt dus iets omtrent
het weerstandsvermogen van het bedrijf, het ver
mogen om bij enige tegenslag niet direct in moei
lijkheden te komen, maar deze, met het eigen ver
mogen als buffer, te boven te komen.
Dat dit van belang is bij de kredietbeoordeling j
behoeft geen betoog. In een volgend artikel willen
wij de rentabiliteit en de liquiditeit nog eens be
zien.
OVERZICHT
DEENSE EXPORTEN ZEER GEVOELIG VOOR
PRIJSONTWIKKELINGEN
Evenals er binnen de EEG steeds meer inflatoire
spanningen optreden, gepaard gaande met een
stijging van de produktiekosten, is dit ook in
enkele landen buiten de EEG het geval. Een spre
kend voorbeeld is Denemarken. Dat de economie
van dit EFTA-land moeilijke tijden doormaakt, werd
duidelijk uit de tamelijk stringente maatregelen,
welke gedurende het afgelopen voorjaar werden
genomen. Het officiële disconto werd met 2
verhoogd tot 9 en behoorde daarmee tot één
van de hoogste in Europa. Nadat reeds in 1968
de inkomstenbelasting en de B.T.W. waren ver
hoogd, vonden opnieuw belastingverhogingen
plaats, terwijl gestreefd werd naar een verlaging
van de overheidsuitgaven. Voor deze restrictieve
maatregelen waren belangrijke redenen aanwezig.
Zo liet de lopende rekening van de Deense beta
lingsbalans gedurende de afgelopen jaren een te
kort zien dat schommelde tussen 500 en 800 mil
joen gulden.
Een voortdurende groei van het nationale pro-
dukt ging in de jaren 1964-1967 gepaard met een
situatie van vrijwel volledige werkgelegenheid
maar met een sterke stijging van lonen en prijzen.
Deense exportprodukten kwamen hierdoor minder
gunstig in de markt te liggen. Daarbij komt dat de
Deense exporten voor circa 35 uit agrarische
produkten bestaan waarvan de afzet naar de EEG
moeilijk is, terwijl ook het traditionele afzetgebied
Engeland weinig kansen tot exportverruiming biedt.
Het Deense beleid is overigens sterk gericht op
het bevorderen van industrialisatie, om de basis
van welvaart te verbreden. Dit roept echter niet
alleen een grotere kapitaalbehoefte op, maar maakt
het land veel meer afhankelijk van grondstoffen-
importen.
In dit verband wordt wel betwijfeld of het resul
taat van de 7,9% devaluatie van 1967 per saldo
338