WERKBEZOEK BU DE CENTRALE BAHK
VAN BUITENLANDSE
LANDBOUW ATT löfE'SII NEDERLAND
Op donderdag 29 mei 1969 had de Centrale Bank
bijzondere gasten. In onderling overleg tussen de
heer Verhage, voorzitter van het Bestuur en de
heer Kelner, landbouwattaché van België, was een
werkbezoek van de in Nederland werkende buiten
landse landbouwattaché's aan de Centrale Bank
georganiseerd, met als doel een intensieve voor
lichting van de landbouwattaché's over doel en
werkwijze van de Raiffeisenorganisatie in Neder
land.
Aan onze uitnodiging was door alle landbouw
attaché's, met uitzondering van de vertegenwoor-
ger van de Sovjet-Unie, gevolg gegeven en 's och
tends om tien uur waren in de grote bestuurskamer,
behalve de heer Verhage en de voltallige directie,
aanwezig de heren Hamilton (Groot-Brittannië),
Jacob (Frankrijk), Kelner (België), Meeker (Ver
enigde Staten van Amerika), Milthers (Denemar
ken) en Völkl (Duitsland).
Na een welkomstwoord door de heer Verhage,
werd - afgewisseld met een goed vaderlands kopje
koffie - door ieder van de directeuren een korte
inleiding gehouden.
De heer Manschot belichtte in de eerste plaats
structuur en werkwijze van de organisatie, waarbij
de nadruk werd gelegd op de typische kenmerken
van de coöperatieve opbouw: de aansprakelijkheid
van de leden, de eigen verantwoordelijkheid van
de lokale besturen en de samenwerking in de Cen
trale Bank. Vervolgens werd door hem in het kort
geschetst hoe de grondregels van het bankbe
drijf met betrekking tot liquiditeit en solvabiliteit
binnen deze organisatorischo structuur worden toe
gepast met behulp van dispensatieregeling en pe
riodieke rente-adviezen.
Met enkele cijfers omtrent de groei van het be
drijf sedert de tweede wereldoorlog en met een be
paling van de plaats, welke het landbouwkrediet in
het Nederlandse bankwezen inneemt, werd deze
inleiding besloten.
De heer Greven gaf vervolgens, uitgaande van
de grondleggende gedachten van F. W. Raiffeisen,
een overzicht van de groei van de kredietverlening
bij de lokale banken. Het krediet, dat een raiffeisen-
bank geeft, moet „passend" zijn, zo stelde hij en
dat betekent ten eerste, dat het niet duurder moet
zijn dan nodig is, ten tweede, dat het aangepast
moet zijn aan de behoeften van de kredietvrager en
ten derde, dat rente en aflossing door het bedrijf
van de aanvrager moeten kunnen worden opge
bracht. Voor de eerste eis is de omstandigheid, dat
de raiffeisenbanken coöperatieve - geen winst na
strevende - banken zijn, van belang. De tweede eis,
dat het krediet aangepast moet zijn aan de behoefte
van de kredietvrager, heeft tot een ontwikkeling ge
leid waarbij naast de klassieke zekerheden van hy-
potheekstelling en borgtocht, een ruime variatie van
andere zekerheidsconstructies werd ingevoerd. De
derde eis, dat het bedrijf rente en aflossing moet
kunnen opbrengen, heeft om twee redenen meer
betekenis gekregen. In het agrarische bedrijf heb
ben maatschappelijke en landbouwtechnische ont
wikkelingen tot zodanig zwaardere kredietvragen
geleid, dat alleen langs de weg van een diep
gaand bedrijfseconomisch onderzoek kan worden
323