CO 2» WAT ONS BEZIG COMMISSIE VAN OVERLEG Ongeveer anderhalf jaar geleden werd door de Raad van Beheer van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank en het Bestuur van de Coöpera tieve Centrale Raiffeisen-Bank ingesteld een Com missie van Overleg inzake het vestigingsbeleid van de plaatselijke banken. In de afgelopen periode heeft deze commissie wel enige, doch niet veel resultaten geboekt bij het streven naar meer coördinatie bij het vestigen van nieuwe kantoren in beide organisaties. Een van de oorzaken van dit bescheiden resul taat is gelegen in de te bescheiden bevoegdheid van de commissie, welke slechts adviserend kan optreden en geen, de plaatselijke banken bindende, besluiten kan nemen. De commissie is tot de conclusie gekomen, dat het noodzakelijk is dat de algemene vergaderingen van elk van beide centrale banken in 1970 een bindende regeling inzake het plaatselijke vesti gingsbeleid zullen vaststellen. In de in mei jl. gehouden algemene vergaderin gen is dit respectievelijk door de heer C. G. A. Mertens en dr. A. J. Verhage medegedeeld. Om de heer Verhage te citeren: „Van beide zijden zijn wij ons ervan bewust dat een dergelijke bindende regeling de eigen verant woordelijkheid van de aangesloten banken ten aanzien van het vestigingsbeleid naar een centraal punt verlegt. In beide organisaties is de autonomie van de aangesloten banken een groot goed. Er zijn echter vraagstukken die niet oplosbaar zijn zonder dat een regeling voor de gehele organisatie wordt getroffen. Nu de Commissie van Overleg tot de conclusie is gekomen, dat het gemeenschappelijk regelen van het vestigingsbeleid niet op een ver antwoorde wijze mogelijk is zonder een voor de aangesloten banken bindende regeling, dient dit C/3 punt, dat van grondleggende betekenis is, in de organisatie verder te worden besproken. Wanneer de organisatie dit zou afwijzen, moet men bedenken, dat dan een gezamenlijke vesti gingsregeling, waarop uit de organisatie bij her haling is aangedrongen, tot de onmogelijkheden gaat behoren. Het werk van de Commissie van Overleg in het afgelopen jaar heeft dit in alle duidelijkheid aange toond. Het met verstand beperken van de eigen beslissingsbevoegdheid van de aangesloten ban ken zal men moeten afwegen tegen het gezamen lijk bekijken van het vestigingsbeleid, waardoor onnodige kostenstijging voor beide organisaties niet alleen nu, maar ook in de toekomst, kan wor den voorkomen. Een dergelijke beperking is alleen mogelijk wanneer men, gezien uit de eigen ver antwoordelijkheid als leden van één organisatie, de betekenis van een gezamenlijk vestigingsbeleid ziet." Over de uitwerking en de juridische vormgeving van de regeling zal in de komende tijd nog nader overleg worden gepleegd tussen Eindhoven en Utrecht. Wederzijds is door de besturende colleges van de beide centrale banken de intentie uitgesproken, dat men zich tot aan de algemene vergaderingen 258

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 4