commentaar op de cijfers namelijk het late voorjaar, waardoor later dan nor maal de seizoenpiek in de behoefte aan middelen en krediet zich heeft aangediend. Voor de vaststelling daarvan is het belangrijk te zien naar de cijfers van de maand mei, die op het moment dat wij dit commentaar schrijven, nog niet voldoende voorhanden zijn. In vergelijking met de vijf voorafgaande jaren kon bij de plattelandsbanken de belangrijkste ver betering in het spaarresultaat worden geconsta teerd. Alleen in Drenthe vond een ontsparing plaats, zij het minder dan in voorgaande jaren. De overige provincies vertoonden een positief spaar- verschil. Zoals uit het overzicht van de middelenaanwas in april blijkt, namen ook de tegoeden op privé- rekening in deze maand weer belangrijk toe, name lijk 17,8 miljoen tegen 9,6 miljoen in april 1968. De ontwikkeling in de richting van een verbreding van het girale betalingsverkeer bij particulieren is onmiskenbaar. Wij achten dit een goede zaak die mede in het belang van de houders van de reke ningen is. De rekeningen zijn immers rentedragend en zij geven aan het maatschappelijk verkeer een grotere liquiditeit. UITZETTINGEN IN APRIL De uitzettingen namen met 52,5 miljoen toe, waarmee de groei van de uitzettingen in 1967 en 1968 met ongeveer 10 miljoen werd overtroffen. In 1964, 1965 en 1966 namen de uitzettingen echter met een hoger bedrag toe dan deze maand het geval was. In de regel is in april de toename van de midde len ontoereikend om de groei van de uitzettingen te financieren. Dit jaar echter was er een „over schot" van 44,6 miljoen. Niettegenstaande de gunstige verhouding bij de plaatselijke Raiffeisenbanken tussen middelen en uitzettingen, bleef het voor de organisatie nood zakelijk zich in de sector van de korte kredietver lening grote beperkingen op te leggen wegens de geringe seizoenruimte die de Nederlandsche Bank voor deze kredietverlening heeft toegestaan. ONTWIKKELING IN JANUARI T/M APRIL Uit vorenstaand cijferoverzicht van de mutaties in de middelen blijkt, dat in de eerste vier maanden van dit jaar het accrès aan middelen 334,8 mil joen heeft bedragen, hetgeen meer dan het dub bele bedraagt van de toename in 1968. Hierbij moet in aanmerking worden genomen, dat ook in 1968 de groei op een hoog niveau lag. Het spaaroverschot bij de plattelandsbanken be droeg 5,6 maal het gemiddelde uit dezelfde periode van de vijf voorafgaande jaren. Voor de semi- stedelijke banken was dit 2,4 en voor de stedelijke banken 2,9 maal. Wat hierboven werd opgemerkt voor de terug betalingen in april geldt ook voor de eerste vier maanden van dit jaar tezamen. De inlagen waren namelijk ongeveer f 10 miljoen hoger dan men op grond van de trend en het seizoenpatroon kon ver wachten en de terugbetalingen ongeveer f 55 mil joen lager, zodat van een achterblijven van de terugbetalingen kan worden gesproken. De uitzettingen namen met 222,6 miljoen toe tegen f 191,9 miljoen vorig jaar. Het is hierbij van belang te letten op de samenstelling van de uit zettingen. De debetsaldi in rekening-courant vertoonden een ongebruikelijke vermindering, namelijk van 22 8 miljoen. De voorschotten verstrekt aan na tuurlijke personen daarentegen ondergingen een vermeerdering van 194,3 miljoen tegen 158,5 miljoen in 1968. In de sector van de vaste leningen was dus een grote activiteit te bespeuren. In het overzicht van de volgende maand zullen wij nadere specificaties van de nieuwe uitzettingen opnemen. 282

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 28