COMMENTAAR OP DE CIJFERS
Mutaties in de toevertrouwde middelen bij de aangesloten Raiffeisenbanken
AANHOUDENDE MIDDELENSTIJGING IN APRIL
Onder invloed van het seizoen ondergaan de
toevertrouwde middelen in april meestal een ver
mindering. In de jaren 1961 t/m 1966 was dit steeds
het geval. Alleen 1967 en 1968 gaven een vermeer
dering te zien. Deze lijn is dit jaar voortgezet. Het
bedrag van 97,1 miljoen was echter bijzonder
hoog. De besparingen en de credittegoeden in
rekening-courant overtroffen het bedrag van de
middelenstijging in april vorig jaar met 77,7 mil
joen.
Wij hebben ons verdiept in de achtergronden
van deze ontwikkeling.
Op zichzelf beschouwd is de zeer sterke aanwas
van middelen moeilijk te rijmen met de conjunc
tuurfase waarin ons land verkeert. De hoogcon
junctuur in vele sectoren van het bedrijfsleven
doet vermoeden, dat de bestedingsdrang bij be
drijven en particulieren hoog is, zodat de liquidi
teitspositie een verkrapping ondergaat. Dit blijkt
echter niet uit de cijfers van de middelenaanwas
bij onze banken. Noch de spaarders, noch de hou
ders van rekening-couranttegoeden blijken haast
te hebben met het verrichten van betalingen. Voor
de spaartegoeden zijn exacte gegevens over de
inlagen en terugbetalingen bekend. Wanneer wij
deze gegevens plaatsen tegen de achtergrond van
de trendontwikkeling in de laatste jaren dan
blijkt, dat met name de terugbetalingen zijn achter
gebleven bij hetgeen normaal was te verwachten.
In verband met de trend en het seizoenpatroon
hadden wij voor april 1969 een bedrag aan terug
betalingen mogen verwachten van f 257 miljoen.
In feite waren de opnemingen 236 miljoen. De
stortingen bevonden zich op een normaal peil,
namelijk 263 miljoen, tegen een verwacht bedrag
van 265 miljoen.
Wij hebben reden aan te nemen, dat ook bij de
rekening-couranttegoeden zich een soortgelijk ver
schijnsel heeft voorgedaan. Men moet zich dan
ook afvragen of het feitelijke bestedingspatroon
wel in overeenstemming is met de sfeer van hoog
conjunctuur waarin Nederland zich waant. Zijn het
tijdelijke factoren welke tot bestedingsaarzeling
hebben geleid of bevinden wij ons al in een voor
fase van de conjunctuuromslag, die zoals het
leerboekje terecht aangeeft vaak gekenmerkt
wordt door hoge rentestanden en verminderde in-
vesteringsdrang? Eenvoudig is het niet met het
beperkte materiaal waarover wij beschikken hier
over uitspraken te doen. Wel is het opmerkelijk,
dat in verschillende bedrijfssectoren geklaagd
wordt over teruglopende omzetten. Daar staat
tegenover dat de investeringsdrang in de indus
triële sector en bij de overheid groot blijft, niet
tegenstaande de hoge rentestand. Aan deze inves
teringsactiviteit liggen echter factoren ten grond
slag die verband houden met de noodzaak om tot
produktiviteitsverbetering te komen wegens de
loonstijging en met de noodzaak te voorzien in de
omvangrijke collectieve behoeften op het gebied
van verkeer, recreatie, onderwijsinstellingen enz.
Hoe dit ook zij, de ontwikkeling van spaargelden
en rekening-couranttegoeden doet vermoeden, dat
in de sfeer van de persoonlijke huishoudingen
produktie- zowel als consumptiehuishoudingen
een voorzichtig gedrag wordt gevolgd met betrek
king tot het aanwenden der middelen. Voor de
landbouw komt hier een specifieke factor bij,
Bedragen x f 1 miljoen
1968
april
mei
januari t/m
april
Spaartegoed
Tegoed op privérekeningen
Overige tegoeden in rekening-courant
27,3 3,6
17,8 9,6
52,0 13,4
68,7 63,2
41,5 22,3
36,9 33,2
206,1
59,5
69,2
72,0
48,7
31,7
Totaal
97,1 19,4
147,1 +118,7
+334,8
152,4
281