lïïïïli
De nieuwe verstrekkingen waren als volgt ver
deeld: agrarische sector 38,6% (in 1967: 43,5%);
niet-agrarische bedrijven 25,7% (25,5%); particu
lieren en anderen vooral woningbouwfinancie-
ring 35,7 (31
Vervolgens vestigde dr. Verhage er de aandacht
op, dat bij de in belangrijkheid toenemende finan
cieringen in de niet-agrarische sector de financie
ring van middenstandsbedrijven vooral in platte
landsgemeenten een voorname rol speelt. Een
groot bezwaar voor deze middenstandsbedrijven
blijft dat verschillende soorten kredieten met over-
heidsgarantie nog niet via de Raiffeisenorganisatie
kunnen lopen. Gezamenlijk met de Coöperatieve
Centrale Boerenleenbank heeft de Centrale Bank
in Utrecht reeds enige tijd geleden bij de staats
secretaris stappen ondernomen om hierin veran
dering te krijgen. Een reactie van die zijde is nog
niet gekomen.
De financiering van de agrarische bedrijven
ondervindt steeds meer moeilijkheden, in het bij
zonder door de vermogensonttrekking door hen die
het agrarische bedrijf verlaten. Een studiecommis
sie van deskundigen uit het Landbouwschap, het
Landbouw-Economisch Instituut en uit de beide
centrale landbouwkredietinstellingen heeft een rap
port uitgebracht onder de titel „Nieuwe financie-
ringsvormen voor landbouwgronden". Er komen
enkele suggesties in voor, waarbij vooral de moge
lijkheid van de oprichting van een Grondbank
nauwkeurige verdere bestudering vereist. Het be
stuur is van oordeel dat bij de oprichting van zo'n
bank zou moeten worden gestreefd naar een opzet
die volledig rekening houdt met het verkrijgen van
middelen op een verantwoorde basis, waarbij de
overheidsparticipatie even onontbeerlijk lijkt als
het aantrekkelijk maken van deelneming door
anderen.
Over de vorig jaar ingestelde Commissie van
Overleg tussen de banken in Utrecht en Eindho
ven zei dr. Verhage onder meer:
Nadat was getracht een beleidslijn uit te stippe
len, is deze commissie tot de conclusie gekomen,
dat het voor een verstandig vestigingsbeleid nood
zakelijk is dat de beide Centrale Banken een bin
dende regeling kunnen hanteren. Deze regeling
zou dan bindend moeten zijn voor de aangesloten
banken van elk der beide organisaties. De con
clusie van de Commissie van Overleg zal nog
nader door de bestuursorganen van beide organi
saties moeten worden bekeken. Wanneer deze
conclusie van beide kanten zou worden gedeeld,
zou dit meebrengen dat het volgende jaar aan de
Algemene Vergadering van de Coöperatieve Cen
trale Boerenleenbank en aan de Algemene Verga
dering van onze organisatie een voorstel zal wor
den gedaan om deze voor de aangesloten banken
bindende regeling tot stand te brengen. Deze
regeling zal in het bijzonder betrekking hebben op
plaatsen met een nader vast te stellen inwonertal.
Van beide zijden zijn wij ons ervan bewust dat een
dergelijke bindende regeling de eigen verantwoor
delijkheid van de aangesloten banken ten aanzien
van het vestiginsgbeleid naar een centraal punt
verlegt. In beide organisaties is de autonomie van
de aangesloten banken een groot goed. Er zijn
272