gunstig jaar 1968
voor coöperatieve
centrale raiffeisen-bank
DR. A. J. VERHAGE LICHTTE JAARSTUKKEN TOE.
OPLEVENDE CONJUNCTUUR SCHIEP PROBLE
MEN.
De Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank heeft
over 1968 een gunstig resultaat geboekt, dat voor
al een gevolg was van de hogere bate die uit de
post interest voortvloeide. Dit was de teneur van
de redevoering, die de voorzitter van het Bestuur,
dr. A. J. Verhage, ter toelichting op de jaarstukken
uitsprak ter vergadering van de Coöperatieve Cen
trale Raiffeisen-Bank op dinsdag 13 mei 1969 in
de Julianahal in Utrecht.
De inkomsten uit interest waren in 1968 per
saldo 8,2 miljoen hoger dan in 1967. Hiertegen
over stond echter dat ook de onkosten sterker zijn
gestegen dan in het voorafgaande jaar. Alleen al
de salarissen en sociale lasten stegen met 19%,
tegenover 11 in 1967. Na de voorziening voor
te betalen belasting resteerde een winst van
8.342.215,Met het overlopende saldo uit het
jaar 1967 kwam voor winstbestemming een bedrag
van circa 8,5 miljoen beschikbaar. De vergade
ring besloot, dat hiervan 5 miljoen wordt toe
gevoegd aan de algemene reserve en f 3,5 miljoen
aan de bouwreserve. Ondanks de belangrijke kos
tenstijgingen kon hij het resultaat over 1968 der
halve goed noemen.
Dr. Verhage begon zijn redevoering met de con
statering, dat de conjunctuur in Nederland zich in
1968 duidelijk heeft hersteld. Deze opleving trad
sneller in dan aan het begin van het jaar werd
verwacht; het tempo leidde ertoe dat aan het einde
van het jaar maatregelen moesten worden getrof
fen tegen oververhitting van het economisch leven.
Hieruit vloeide onder meer de kredietrestrictie
voort, die ook voor de Raiffeisenorganisatie een
aanmerkelijke bemoeilijking van de bedrijfsvoering
meebrengt.
In dit verband noemde dr. Verhage de prognose
van het Centraal Planbureau voor 1969 van be
tekenis, die zegt dat men een gezonde groei mag
verwachten, mits de loon- en prijspolitiek in de
hand gehouden wordt en overbesteding wordt
voorkomen. Slaagt men erin de loon- en prijspoli
tiek voldoende te beheersen, dan zou dit kunnen
bijdragen tot een spoedige opheffing van de kre
dietrestrictie. Enige twijfel liet dr. Verhage echter
doorschemeren over de mogelijkheid of men deze
essentiële elementen voor een gezond beleid goed
zal kunnen hanteren. Mocht dit niet het geval zijn,
dan verwachtte hij dat door een toenemende geld
ontwaarding de kapitaalvoorziening voor de over
heid moeilijker wordt. Dit houdt het gevaar in dat
de kapitaalrente verder zal stijgen, zoals dat ook
in het afgelopen jaar het geval is geweest.
DE RAIFFEISENORGANISATIE
Sprekend meer in het bijzonder over de activi
teiten van de Raiffeisenorganisatie constateerde
dr. Verhage dat de ontwikkeling van de toever
trouwde middelen in 1968 bijzonder gunstig was.
Inclusief de rente werden aan spaargelden en re-
kening-courant gelden 987 miljoen aan de Raif
feisenorganisatie in bewaring gegeven. In 1967
was de totale groei aan toevertrouwde middelen
825,8 miljoen en in 1966 588,6 miljoen. Er is
dus sprake van een aanmerkelijk accres. De spaar
gelden stegen iets minder dan in 1967 als gevolg
van een sterke opneming van gelden in december,
toen met de belasting van de toegevoegde waarde
in het vooruitzicht grote bedragen voor aankopen
van consumptiegoederen aan het spaartegoed wer
den onttrokken.
Het aandeel van de raiffeisenbanken in de
spaargelden bij de traditionele spaarinstellingen
steeg van 24% aan het eind van 1967 tot 24,2%
op het eind van 1968.
Het aantal privé-rekeningen steeg in 1968 van
104.000 naar 231.000. De uitzettingen stegen even
eens aanzienlijk. Per saldo was de vermeerdering
in 1968 692 miljoen (inclusief rente) tegenover
f 449 miljoen in 1967.
271