ONZE BELASTINGEN FISCALE ASPECTEN VAN ONGEVALLENVERZE KERINGEN TEN BEHOEVE VAN WERKNEMERS Onder het regime van het Besluit Loonbelasting 1950 (artikel 5) behoorden tot het loon te worden gerekend: aanspraken uit een dienstbetrekking of uit een vroegere dienstbetrekking, teneinde na verloop van tijd of onder een voorwaarde één of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen en voor zover zij niet werden gedekt door stor tingen van de werknemer. Met andere woorden, wanneer de werkgever de premie betaalde voor dergelijke aanspraken, dan behoorde deze premie bij het loon te worden geteld. Ditzelfde gold even eens indien de werkgever ten behoeve van de werknemer een ongevallenverzekering had geslo ten. Doordat de premie bij het loon werd geteld en belast (aanspraak), waren de uitkeringen onbelast, dat wil zeggen indien het uitkeringen-ineens waren. Periodieke uitkeringen waren en zijn ook nu nog belast. De toenmalige minister van Financiën Vondeling bracht wijziging in het bovenstaande door met in gang van 1 juli 1965 het moment waarop de ook thans nog geldende wet Loonbelasting 1964 in werking trad deze aanspraken niet meer als loon te beschouwen, dat wil zeggen de premie, welke door de werkgever ten behoeve van de werknemer werd betaald, behoorde niet meer tot het loon. Daarentegen behoorden de uitkeringen met ingang van 1 juli 1965 tot het inkomen van de werknemer of zijn nagelaten betrekkingen en zou den moeten worden belast naar het progressieve tarief. Deze reuzenzwaai van minister Vondeling bracht nogal wat pennen in beroering en speciaal de ver zekeringsmaatschappijen raakten op dit punt in verwarring. Inmiddels is de bovenbedoelde zware fiscale druk verzacht. De huidige bewindslieden hebben bij wetswijziging van 20 december 1968 bepaald, dat de tot het loon behorende uitkeringen-ineens, welke bij overlijden of invaliditeit ten gevolge van een de werknemer overkomen ongeval worden genoten uit een door de werkgever be kostigde ongevallenverzekering, zullen worden be last naar een vast tarief van 20%; dit percentage geldt eveneens voor uitkeringen-ineens, welke door de werkgever zelf bij overlijden of invaliditeit van de werknemer worden verstrekt. De voor waarde is echter, dat de uitkering te zamen met eventuele andere naar het bijzondere tarief te be lasten baten meer bedraagt dan 1.000, Volgens de wettelijke bepalingen van de Inkom sten- en Loonbelasting mag de werkgever in geval van overlijden van een werknemer een onbelaste uitkering verstrekken van 11/2 x het maandloon. Deze vrijstelling is mede van toepassing op boven bedoelde uitkeringen. Voor periodieke uitkeringen geldt dit tarief dus niet. Bovenstaande wetswijziging heeft terugwer kende kracht tot 31 december 1966. Voor onge valsuitkeringen in de periode 1 juli 1965 tot 1 januari 1967 zullen verzoeken om verzachting van het progressieve tarief in gunstige overweging worden genomen. Dat verzoek zal dan rechtstreeks aan het ministerie van Financiën moeten worden gedaan. Voor wat betreft de heffing van successierecht merken wij op, dat dergelijke ongevalsuitkeringen niet met successierecht worden getroffen, indien inkomstenbelasting wordt geheven. Uit bovenstaande beschouwing moge blijken, dat wil men aan de toch nog altijd behoorlijke belas tingdruk op ongevalsuitkeringen-ineens in de loon- 249

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 47