stad f rdenberg O m'm«n .Zwolle Nordhorn Atmelo,/ veen V niif; bos heuvels *^*T)eventer waterlopen I F'-X vermoedelijk belangrijkste wegen overige twentse wegen 1652 tot Ensqhede Munster kernen en een net van grotere en kleinere platte landskernen. Dit gebied groeit geleidelijk uit tot één langgerekt stedelijk gebied, dat wordt aange duid met de naam stedenband. Rondom deze stedenband raken de verstedelijkte kernen geleide lijk steeds sterker op de stedenband en ook op elkaar betrokken, waardoor een gespreide stad ontstaat. Het is te verwachten dat de stedenband op den duur uitgroeit tot één stad met meerdere centra. De stedenband kan gezien worden als een band stad in wording. INDUSTRIËLE ONTWIKKELING Industriële ontwikkeling brengt ruimtelijke ver stedelijking mee. Verdere industrialisatie ten platte- lande zou waardeverlies voor Twente als geheel betekenen. Bij een taakstelling van 650.000 inwo ners in Twente in 1985 zal er werkgelegenheid moeten zijn voor 248.000 personen waarvan onge veer 135.000 in stuwende bedrijven. De landbouw zal daarvan slechts 9.000 arbeidsplaatsen voor zijn rekening kunnen nemen, zodat de stuwende indus trie en handel 126.000 arbeidsplaatsen moeten bieden. BEVOLKING De ontwikkeling in de spreiding van de bevol king in Twente heeft zich decennia lang geken merkt door een concentratie in de industriekernen, voornamelijk in Enschede, Hengelo en Almelo. In verband met het proces van bevolkingsconcen tratie zullen de verzorgende topvoorzieningen in Twente geconcentreerd zijn in deze drie steden. Almelo heeft vooral de functie van verzorgings centrum voor west Twente en het zuidelijk deel van noordoost Overijssel, Hengelo en Enschede verzorgen midden en oost Twente. Enschede als grootste stad heeft meer topvoor zieningen dan Hengelo. Het blijkt wenselijk althans in de eerstvolgende jaren de huidige stedenband te integreren tot een bandstad door een concentratie in de industrie, de dienstensector, de regionale topvoorzieningen en de bevolking al- 239

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1969 | | pagina 37