een miljard
erbij
Bij het verschijnen van dit
nummer zijn de spaargelden
van onze plaatselijke banken
de zeven miljard gulden gepas
seerd.
Al is. menen wij, openlijke zelfver
heerlijking heslist geen fout waar
aan onze organisatie zich pleegt
schuldig te maken, het zou toch te
veel op valse bescheidenheid lijken,
als wij die zeven miljard thans stil
zwijgend zouden laten voorbijgaan.
Wij gaan daar dus iets over zeg
gen. in het bewustzijn, dat wij onze
voldoening niet geheel zullen kun
nen onderdrukken. Maar dat mag
wel eens voor een keer.
Het zevende miljard vindt zijn
plaats in de volgende reeks:
f 1 miljard in oktober 1951
f 2 miljard in januari 1959
f3 miljard in januari 1962
f4 miljard in augustus 1964
f 5 miljard in januari 1966
f6 miljard in januari 1968
f 7 miljard in februari 1969
Wie telkens het nieuwe miljard
volmaakte, valt helaas niet na te
gaan. Duidelijk is echter, dat de
onbekende miljardenvolmakers el
kaar steeds sneller opvolgden.
Wij behoeven hier niet te zeggen,
hoe belangrijk de toeneming van
de spaargelden, die te zamen met de
creditsaldi in rekening-courant de
toevertrouwde middelen vormen,
voor onze banken is. Vast staat,
dat die toename telkenjare verheu
gend groot blijkt te zijnin de laat
ste vijf jaar gemiddeld f 413,4 mil
joen, exclusief bijgeschreven rente.
Daarvan komt men onder de in
druk als men bedenkt, dat het Rap
port Landbouwkrediet er in 1960
van uitging, dat de spaartegoeden
van de Utrechtse en Eindhovense
organisaties te zamen jaarlijks met
gemiddeld f 250 miljoen (inclusief
bijgeschreven rente!) zouden toe
nemen.
XDr. Verhage, voorzitter van
het Bestuur van de Centrale
Bank, gaf tijdens de in maart
gehouden Centrale Ringvergade-
ring na het noemen van de goede
ontwikkeling in spaartegoed en
creditgelden in rekening-courant
zijn mening als volgt weer:
.Wanneer wij deze cijfers over
denken, dan moeten wij wel tot de
conclusie komen, dat het streven
van onze banken om in alle op
zichten spaarders en leden een
goede dienstverlening te bieden,
met succes is bekroond.
Daarnaast speelt een rol, dat onze
organisatie steeds sterker tracht, in
het bijzonder in stedelijke gebie
den, de positie te versterken."
Het streven van onze banken heeft
inderdaad succes opgeleverd. Zon
der onze inspanningen, zonder ons
weloverwogen beleid, zouden wij
nu ongetwijfeld veel lager op de
miljarden-ladder zitten. Wij den
ken hier vooral aan het invoeren
van nieuwe spaarvormen. Aan de
termijnspaargelden, welke in vijf
jaar stegen van 15,4 tot 31,3
van het totale spaartegoed en die
het moge terloops gezegd wor
den ook bijzondere eisen aan
onze banken stellen.
Ook de resultaten in de semi)-
stedelijke gebieden vormen een sti
mulans op de ingeslagen weg voort
te gaan. In acht jaar tijds klom het
spaartegoed van de semi-stedelijke
banken van 20,5 tot 23,4 en
van de stedelijke banken van 20,6
tot 22,1 van het totale spaar
tegoed. Vooral de z.g. ontwikke
lingsbanken, werkzaam in groeien
de bevolkingscentra, laten een toe
name van toevertrouwde middelen
zien, welke veel sneller gaat dan bij
de overige banken.
schreven zoeven reeds:
T „op de ingeslagen weg voort-
L_J gaan".
Het bereiken van zeven miljard is
een succes, men mag er even bij
stil staan, maar de aard van een
bankorganisatie brengt nu eenmaal
mee, dat het eigenlijk nooit genoeg
is. Ook miljarden zijn slechts mid
delen, en hoe meer middelen, hoe
meer wij er mee kunnen doen.
Evenals wij ons voor het zevende
en de voorgaande miljarden heb
ben ingespannen, blijven wij ook
daarom reiken naar het volgende
miljard.
Miljarden zijn bijna ongrijpbare
grootheden. Wij zullen niet trach
ten een indruk te geven van een
één met negen nullen. Maar als de
gemiddelde lezer, die tevens een
„gemiddelde spaarder" bij een van
onze banken is, zich zou afvragen
hoeveel hij geacht kan worden in
de zeven miljard te hebben bijge
dragen, dan antwoorden wij heel
precies f 2.730,Hij mag dan
ook nog weten, dat zijn gemiddelde
spaartegoed in 1950 f 1.270,en
in 1960 f 1.890,bedroeg.
Met het kleine groeit het grote.
J. R. H.
161