onze belastingen
schreven kan worden op aanschaffings- of voort-
brengingskosten van bedrijfsmiddelen.
Bij aanschaffingskosten gaat het om de kosten,
welke men moet maken om een bedrijfsmiddel van
derden te betrekken, terwijl het bij voortbrengings-
kosten gaat om de kosten, welke men moet maken
om het bedrijfsmiddel in eigen bedrijf te vervaar
digen.
Tot goed begrip stellen wij nog, dat het in deze
beschouwing gaat om de fiscale afschrijving op
bedrijfsmiddelen.
METHODE VAN AFSCHRIJVEN
De fiscus schrijft voor, dat de methode van af
schrijven in overeenstemming moet zijn met goed
koopmansgebruik, d.w.z. men moet, in het alge
meen, de gebruiksduur van een bedrijfsmiddel
schatten en de kosten naar evenredigheid van die
gebruiksduur ten laste van de jaarwinst brengen.
Er zijn echter ook andere afschrijvingsmethoden
denkbaar, welke aansluiten bij het begrip „goed
koopmansgebruik".
Heeft men echter gekozen voor een bepaald
afschrijvingspercentage, dan zal dit percentage
als een bestendige gedragslijn moeten worden
gehanteerd en zal men niet willekeurig gedurende
de gebruiksduur op een andere afschrijvings
methode kunnen overgaan, tenzij goed koopmans
gebruik een wijziging rechtvaardigt.
Als gemiddeld percentage van afschrijving kan
worden gehanteerd: 2 op gebouwen, 2 tot 4
op fabrieksgebouwen, 8 a 10% op machines en
10% op inventaris.
Afwijking is uiteraard mogelijk en komt in de
praktijk dan ook niet zelden voor.
Hierbij moet nog worden opgemerkt dat grond
als bedrijfsmiddel de eigenschappen mist, welke
de afschrijving op gebouwen en machines nood
zakelijk maken. Derhalve mag dan ook op grond
niet worden afgeschreven. Kosten van grondver
betering, welke geen blijvende waardevermeerde
ring ten gevolge hebben, kunnen echter wèl wor
den afgeschreven.
In de loop der jaren zijn in het fiscale begrip
„goed koopmansgebruik" in verband met het af
schrijven op bedrijfsmiddelen al diverse wijzigin
gen opgetreden. Werd in het verleden toegestaan
dat men reeds met afschrijvingen mocht aanvan
gen na bestelling of bij het aangaan van de ver
plichting, thans mag eerst worden afgeschreven
vanaf de datum van ingebruikneming van het be
drijfsmiddel.
VERVROEGDE AFSCHRIJVING
De vervroegde afschrijving, ingevoerd bij de Wet
Belastingherziening 1950, was voor het eerst van
toepassing op bedrijfsmiddelen, welke na 31 mei
1949 waren besteld of aanbesteed.
Bedoelde afschrijving bestond aanvankelijk hier
uit, dat 1/3 van de aanschaffingsprijs willekeurig
mocht worden afgeschreven, desgewenst in een
jaar, waarin dit de ondernemer, om welke rede
nen dan ook, het beste uitkwam. Gedurende ver
schillende perioden is onder het Besluit Inkomsten
belasting 1941 het willekeurig element van de
vervroegde afschrijving aan banden gelegd, door
dat men per jaar niet meer dan een bepaald per
centage van de kostprijs vervroegd mocht afschrij
ven. Deze beperkingen of wel temporiseringen
eindigden op 1 februari 1964 tenslotte in een vol
ledige schorsing van de vervroegde afschrijving.
Op 12 oktober 1967 echter werd de vervroegde
afschrijving voor gebouwen regionaal weer moge
lijk. Deze vervroegde afschrijving geldt nu alleen
voor een aantal gebieden waar de werkgelegen
heid onvoldoende is. Zij is gesteld op ten hoogste
1/6 deel van de aanschaffings- en verbeterings-
kosten per jaar. Een derde deel van de totale
kosten kan derhalve in twee jaar worden afge
schreven.
De gebieden waarop deze regel van toepassing
is, zijn:
a. de provincies Groningen, Friesland, Drenthe,
Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg
en Zeeland;
b. het gedeelte van de provincie Noord-Holland
ten noorden van de gemeenten Schoorl, War-
menhuizen, Langedijk, Heerhugowaard, Oter-
leek, Schermerhorn, Beemster en Oosthuizen;
c. de Zuidelijke IJsselmeerpolders.
De vervroegde afschrijving is derhalve slechts
van toepassing op gebouwen en verbetering van
gebouwen, andere dan woonhuizen en woonge
deelten, waarvoor na 11 oktober 1967 verplich
tingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten
zijn gemaakt.
194