m
baan te schuiven. Men zag hierbij echter over het
hoofd, dat de statutenwijziging het doel had de
banken meer armslag te geven binnen de moge
lijke grenzen en bovendien dat de ringvergadering
er voor was bezwaren te bespreken, opdat de
Centrale Ring, wanneer deze hier aanleiding toe
zag, wijzigingen kon aanbrengen in het model dat
de besturen van de lokale banken aan hun alge
mene vergaderingen in het voorjaar van 1969 zul
len voorleggen. Juist omdat het hier de statuten
van de lokale banken betreft, is een goed voor
overleg noodzakelijk. Hierdoor wordt uiteindelijk
bereikt, dat de statuten van de aangesloten banken
zoveel mogelijk uniform luiden, hetgeen voor de
kracht van de organisatie van groot belang is.
Ook nu is dat vooroverleg nuttig geweest. De
ringvergaderingen dienen voor informatie door de
Centrale Bank aan de lokale banken doch evenzeer
andersom. In die geest is de ringvergadering een
belangrijk communicatiemiddel.
ONDERZOEK NAAR NIEUWE MOGELIJKHEDEN
VOOR GRONDFINANCIERING
Waarschijnlijk zal bij het uitkomen van dit num
mer van de Raiffeisenbode het rapport van de
Werkgroep Grondfinanciering van het Landbouw
schap, door het Landbouwschap en de beide cen
trale landbouwkredietbanken ingesteld, openbaar
zijn gemaakt.
Een beschrijving van de inhoud van dit rapport
zullen wij moeten bewaren voor het volgende num
mer. Het feit echter dat wij een grondig onderzoek
naar nieuwe mogelijkheden voor grondfinanciering
mogen verwachten, is voldoende belangrijk er nu al
de aandacht op te vestigen. Genoemde werkgroep
stond voor een moeilijke opgave. De grond vormt
voor het akkerbouwbedrijf en het weidebedrijf het
kostbaarste produktiemiddel, doch is tegelijkertijd
een weinig rendabele belegging voor de boer, die
evenals elke andere ondernemer streeft naar het
behalen van een jaarlijks inkomen uit zijn bedrijf.
Neemt men verder in aanmerking de noodzakelijk
heid van vergroting van bedrijven en aanvullende
passende investeringen voor een moderne bedrijfs
voering, dan is het duidelijk dat menige ondernemer
in de agrarische sector voor een uiterst zware
financieringstaak is geplaatst.
Van vele zijden zijn in de afgelopen jaren dan
ook suggesties naar voren gekomen, die gericht
waren op het verlichten van deze financieringstaak.
Het probleem is daarbij, dat wanneer de financie
ring niet door de ondernemer zelf wordt gedaan,
een ander bereid moet worden gevonden zulks wel
te doen. De vraag is of dit kan gebeuren tegen
voorwaarden welke voor de geldgever aantrekke
lijk genoeg zijn, terwijl zij tegelijkertijd passend
zijn voor de boer-ondernemer.
De suggesties die van verschillende zijden naar
voren zijn gekomen, werden door de werkgroep
onderzocht. Haar bevindingen zijn neergelegd in
het rapport. Zonder vooruit te lopen op bekend
making met de resultaten van het onderzoek, mag
worden gesteld dat het zoeken naar nieuwe moge
lijkheden op zich een vereiste is om te bevorderen
dat de continuïteit van de ondernemingsgewijze
produktie in de landbouw wordt gehandhaafd.
De omvang van de vermogensinvesteringen bij
grote agrarische bedrijven is thans zodanig, dat
de grens is bereikt van hetgeen bij de persoonlijke
ondernemingsvorm voor draagbaar mag worden
gehouden. Het betreft hier met name de eigenaars-
bedrijven.
Of de werkgroep erin is geslaagd de weg te
wijzen naar een oplossing, zal later moeten worden
beoordeeld. Verheugend is het, dat de studiegroep
zich ernstig met het vraagstuk heeft beziggehou
den, zodat een discussie over de te volgen ge
dragslijn op gang kan komen.
9