als de schade is ontstaan door of in verband staat met de veronachtzaming van de voorschriften. Op het niet nakomen van de aanbevelingen is geen sanctie gesteld. Dat wil niet zeggen, dat ze daarom minder belangrijk zouden zijn. Wanneer de aanbevelingen worden nagelezen, zal men tot de ontdekking komen, dat de beveiligingsmaatregelen daarin genoemd eveneens van groot belang moe ten worden geacht. Dat deze aanbevelingen niet dwingend zijn ge maakt, houdt slechts verband met het feit dat onder de dwingende maatregelen alleen die zijn opgeno men, waarbij realisering door iedere bank, zonder uitzondering, mogelijk is. NEDERLANDS INSTITUUT VOOR HET BANK EN EFFECTENBEDRIJF Op zaterdag 9 november 1968 verzamelden zich uit alle delen van het land directeuren en andere functionarissen van banken om getuige te zijn van de officiële opening van het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf in de Beurszaal van de Effectenbeurs te Amsterdam. De grote be langstelling welke voor dit evenement aan de dag werd gelegd, kan worden gezien als de beste sti mulans om het werk van het nieuwe instituut (N.I.B.E.) te doen slagen. Zoals eerder in ons blad werd vermeld Raif- feisen-Bode nr. 9 van september 1968 stelt het nieuwe instituut zich tot doel de ontwikkeling van het bankbedrijf te bevorderen door het geven van cursussen aan bankpersoneel, het organiseren van heroriënteringsbijeenkomsten, lezingen en congres sen, het uitgeven van een maandblad en het instel len van een of meer bijzondere leerstoelen gericht op praktische aspecten van het bank- en effecten bedrijf. Na een hartelijk welkomstwoord door de voor zitter van het instituut, professor dr. G. M. Verrijn Stuart (ex-voorzitter van de Commissie Landbouw krediet, welke in 1960 het bekende rapport over het landbouwkrediet in Nederland uitbracht) werd de opening verricht door prins Bernhard. Daarna sprak de minister van Financiën, dr. H. J. Witte- veen, de aanwezigen toe met een rede over de Staat als eigenaar, respectievelijk mede-eigenaar van financiële instellingen. In deze belangrijke rede zette de minister uiteen hoe hij de taak van de overheid met betrekking tot het bank- en effecten wezen ziet, ook in deze tijd van grote veranderin gen. Onder andere wees hij op de deelneming welke de Staat heeft in de Nederlandse Midden- standsbank teneinde daarmee controle te hebben op de steun die van overheidszijde wordt geboden bij kredietverlening aan de middenstand. Ook de verhouding tussen Postcheque- en Giro dienst en de Bankgirocentrale kwam ter sprake. De minister wil volledige ruimte verschaffen aan de initiatieven van het bedrijfsleven en stelde zich dan ook op het standpunt, dat van overheidszijde geen voorkeur wordt uitgesproken voor gebruik making door eigen diensten van respectievelijk de postgiro en andere bankinstellingen. De keuze van de financiële instellingen zal die nen te liggen bij degene die de gelden ontvangt, aldus de minister. De postgiro en de banken kunnen naast elkaar nuttige diensten verrichten waarbij het element van de concurrentie heilzaam kan werken. Na het officiële gedeelte werd door het instituut een aperitief aangeboden waarbij het tot zeer ge animeerde gesprekken kwam tussen de leden onderling. Vele vertegenwoordigers van Raiffeisenbanken uit het land waren op deze officiële bijeenkomst aanwezig. Zij hebben bij de algemene ledenver gadering in duidelijke taal blijk gegeven van hun aanwezigheid, zowel ter ondersteuning van de be noeming van de heer L. Segaar, directeur van de Raiffeisenbank Oostelijk Flevoland, tot bestuurslid van het N.I.B.E. alsook in verband met de plannen die het instituut zich voorstelt in praktijk te bren gen. De werkzaamheden van het instituut kunnen in een enthousiaste sfeer beginnen, hetgeen een be lofte inhoudt voor de toekomst. 578

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1968 | | pagina 8