en bovendien met een vermindering van de risico's
die ziekten van de boeren op gezinsbedrijven met
zich brengen.
Naar onze mening echter zullen, althans in de
komende tien jaar, deze sociale argumenten niet
de doorslag geven. Nog dagelijks blijkt dat het
zelfstandig ondernemer zijn velen zoveel waard is
dat zij het daarvoor over hebben genoegen te
nemen met een minimale beloning voor hun ar
beid. Ook uit de cijfers over de potentiële bedrijfs-
opvolgers blijkt nog een grote belangstelling voor
het zelfstandig boer zijn.
Dit staat mede in verband met de niet overal
optimale werkgelegenheidssituatie buiten de land
bouw. Deze situatie zal ook niet op korte termijn
verbeteren, omdat de oorzaken voor een groot deel
van structurele aard zijn. Daarnaast heeft dr. Maris
Dr. S. L. Mansholt
in het jaarverslag van het L.E.I. aangetoond, dat
ook op kleinere bedrijven, dan van de door de heer
Mansholt genoemde omvang, met inschakeling van
de loonwerker of een werktuigencoöperatie effi
ciënt een bedrijf gevoerd kan worden. De omvang
van deze efficiënte bedrijven ligt echter toch wel
aanzienlijk boven het huidige gemiddelde.
In de nabije toekomst zullen wij naar een grotere
bedrijfsomvang toe moeten, omdat met grotere
eenheden efficiënter geproduceerd kan worden en
de financiële beperkingen van het markt- en prijs
beleid de landbouw tot deze hogere efficiency zul
len dwingen. Voordat misschien de grotere samen
werkingsvormen of andere vormen van zeer grote
bedrijven algemeen zullen worden, zal in ieder ge
val eerst de vergroting van de gezinsbedrijven de
overhand hebben. Bedrijfsvergroting kan alleen
plaatsvinden, indien andere bedrijven ermee op
houden.
In feite betekent een en ander geen principieel
verschil met hetgeen in Nederland reeds aan de
gang is. Hoogstens zal het tempo van de bedrijfs
vergroting moeten worden opgevoerd. Hetgeen de
heer Mansholt gezegd heeft en de inhoud van de
uitgebrachte adviezen over het te voeren Europese
structuurbeleid duiden erop. dat dit goeddeels
parallel zal lopen met het huidige Nederlandse
beleid.
Dit laatste heeft als belangrijkste orgaan het
Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Land
bouw. De saneringszijde van het fonds biedt de
boeren die hun bedrijf willen beëindigen, de moge
lijkheid daartoe door het geven van beëindigings
vergoedingen, terwijl de ontwikkelingszijde be
paalde experimenten, die van belang kunnen zijn
voor de toekomstige ontwikkeling van de landbouw,
financieel steunt. Hiernaast treedt de Stichting
Beheer Landbouwgronden actief op door grond van
beëindigers te kopen, welke voor bedrijfsvergro-
tingsdoeleinden weer kan worden doorverkocht.
De Nederlandse overheid schept bovendien, door
het voeren van een regionaal industrialisatiebeleid
en het organiseren van omscholingscursussen, de
mogelijkheid voor agrariërs en hun kinderen zich
op een werkkring buiten de landbouw voor te be-
473