man en paard
Het eerste hieronder opgenomen stuk, zal beslist de aandacht trekken en mo
gelijk het nodige stof doen opwaaien.
Men bedenke echter, dat de schrijver zich met zijn niet malse, doch in aar
dige vorm gebrachte kritiek beslist positief heeft willen opstellen. Dat heeft hij
ons verzekerd en als zodanig hebben wij zijn stuk ook ervaren. Zijn uitge
sproken mening over onze Algemene Vergadering is, ook al deelt men die me
ning niet of niet geheel, zeker de moeite van het overwegen waard.
DE ALGEMENE VERGADERING TE UTRECHT
Na om ruim zeven uur per auto naar het dichtst
bijzijnde station te zijn vertrokken, zit ik achter het
coupé-raam te genieten van het natuurschoon dat
aan ons voorbij glijdt. Tegenover mij een lid van
de raad van toezicht, een rustend veehouder, de
enige van de beide colleges die tijd (belangstel
ling?) heeft om de ledenvergadering te bezoeken.
Met ons zijn er heel wat ..Raiffeisenbroeders"
onderweg en de vraag komt bij mij op of wij nu
gaan om er eens een dag tussenuit te zijn óf omdat
het onbevredigend is, dat niemand van onze bank
deze jaarvergadering bezoekt. In ieder geval zijn
de kosten vanzelfsprekend voor rekening van de
bank. Of we „waar voor ons geld" krijgen, is vers
twee.
Na aankomst Utrecht C.S. zoeken we (weer in
dezelfde winkel, schuin aan de overkant) een doos
goede sigaren uit en we drinken in de buurt een
kop koffie. In een grote expositiehal is immers te
weinig sfeer om er van te kunnen genieten en het
verblijf daar willen we niet onnodig lang maken.
Het wordt toch altijd al een lange zit in een be
nauwde atmosfeer met bovendien soms een on
dragelijke hitte. Vervolgens behoeven we ons
slechts in de stroom (die als een vertraagd mieren
pad met éénrichtingsverkeer voortbeweegt) te laten
meevoeren om in de Julianahal terecht te komen;
een formidabel bord RAIFFEISENBANKEN (het
zelfde van vorig jaar) stelt ons gerust, dat we in
de grote stad niet bezig zijn te verdwalen.
Als de vergadering goed en wel is begonnen,
vraag ik mij af of een dergelijke bijeenkomst voor
al die noeste werkers om me heen wel interessant
is. Of zou men nü reeds naar het einde verlangen?
Ik denk met weemoed terug aan de vergaderin
gen, die ik destijds, onder leiding van dr. Bierema,
in „Tivoli" heb meegemaakt; en aan de met humor
gekruide speeches van de toenmalige directeur
Visser, pionier in onze organisatie; en aan de
rondvraag van die vergaderingen, die meestal bij
zonder leerzaam was omdat er spijkers met koppen
werden geslagen.
Hoewel aan cijfers gewend, kost het mij moeite
om met aandacht te luisteren. De ene algemene
vergadering wordt opgevolgd door de andere. Er
schijnt plotseling iets van de vergane glorie op te
vlammen wanneer bij de rondvraag iemand de moed
heeft het woord te vragen. Wanneer de „geachte
afgevaardigde" het spreekgestoelte denkt te be
stijgen, wordt hij er door meerdere wijzende armen
op geattendeerd dat dit niet voor hem is bestemd
en wordt hij terug verwezen naar een voor ons
459