mee blijk de Centrale Bank als collega te accep
teren.
Inspecteur L. van Rijckevorsel kreeg eervol ont
slag en werd opgevolgd door „onzen toenmaligen
administrateur" de heer C. F. J. Brands, candidaat-
notaris (1898-1899 administrateur; 1899-1903 in
specteur). In 1903 trad de heer v. d. Hurk als in
specteur in dienst. In 1907 werd hij hoofdinspec
teur.
In de plaats van de heer Brands werd „gekozen"
de heer F. P. E. van Ditzhuyzen, candidaatnotaris.
De heer Van Ditzhuyzen was van 1907 ot 1931 lid
van de Raaad van Toezicht; daarna tot 1932 be
stuurslid.
Het werk van de inspecteur was van groot be
lang en veel omvattend. Hij controleerde registers
en boekhoudingen, bracht, waar nodig, verbeterin
gen aan, gaf inlichtingen, hielp bij het oprichten
van raiffeisenbanken en pleegde intensief propa
ganda ter plaatse, waar men nog onbekend was
met het nut van boerenleenbanken.
Hoe hij dit allemaal klaarspeelde, hoeveel werk
uren hij per etmaal maakte, op welke wijze en
onder welke omstandigheden hij zijn reizen maakte,
dit alles laat zich slechts raden. Zijn leven zal bij
lange na niet gemakkelijk zijn geweest!
„Het is dan ook voor een groot deel aan zijne
bemoeiingen te danken, dat de werkkring onzer
Vereeniging zich vrij belangrijk heeft uitgebreid.
Zij werd opgericht door zeven coöperatieve boe
renleenbanken. Thans zijn zeventien banken toe
getreden en men is met acht banken in onderhan
deling."
Men kan waarlijk niet zeggen dat de leden van
genoemde colleges en hun medewerkers op grof
gewin uit waren, want:
„Het verliescijfer ad. f 246,62 zou veel grooter
zijn geweest wanneer de leden van den Raad van
Toezicht en van het Bestuur hunne declaratie voor
reiskosten hadden ingediend.
Onder de vergoeding voor den Inspecteur ad
f 223,65 (en dat voor een inderdaad gans zeer
machtige hoeveelheid werk. Tb) zijn zoowel zijn sa
laris als zijn reiskosten begrepen.
De gastvrijheid van ons medelid, Jhr. Bosch van
Oud-Amelisweerd bespaarde het huren van een
eigen lokaal en de daarmede gepaard gaande on
vermijdelijke kosten."
De administrateur ontving f 325,als salaris
en ,,wij moeten het op prijs stellen dat voor zulk
een ongeëvenredigd kleine belooning zooveel en
zoo degelijk werk werd vericht."
(Zoals u zich herinnert speelde dit zich af in de
„goeie ouwe tijd").
Inmiddels werd op effecten, bij verkoop, een
winst gemaakt van 8,97 (Acht gulden en zeven
negentig cent). Dit kon alle moeilijkheden echter
niet vereffenen tot aller grote spijt.
Eindelijk komt op de Balans nog voor, het
hoofd OPRICHTINGSKOSTEN ad f 450,—. Wij
hebben gemeend, gerechtigd te zijn zulk een post
in de Balans op te nemen omdat de oprichting
eener Vereeniging noodzakelijkerwijze buitenge
wone onkosten met zich brengt, welke onmogelijk
reeds in het eerste jaar betaald kunnen worden uit
de winst, die uit de aard der zaak nog van weinig
beteekenis is."
Alhoewel er in ,,dit" jaar nog geen gelegenheid
was deze oprichtingskosten uit de boeken te doen
verdwijnen ziet de toekomst mogelijk ook voor
de gesalarieerden en anderen die recht hebben op
eene renumeratie er niet somber uit want ,,de
onlangs door de Staten-Generaal aangenomen Be
grooting maakt het mogelijk dat eene subsidie ver
leend zal worden.
458