de ontwikkeling van de landbouwproduktie in de landen van de E.E.G. In een vorig artikel behandelden wij de verdeling van de landbouwproduktie over de verschillende landen van het noordelijk halfrond. Daarnaast werd naar het verbruik gekeken. Wij kwamen onder andere toen tot de conclusie dat de E.E.G. nage noeg voor alle produkten de graad van 100% zelfvoorziening had overschreden, slechts bij rund vlees en harde-tarwe bestond een importbehoefte. Het is minstens zo interessant na te gaan hoe in de E.E.G. de produktie zich ontwikkeld heeft, mede omdat uit deze ontwikkeling wellicht enige indica ties te halen zijn aangaande het produktiepatroon, zoals dit na de consolidatie van de E.E.G. zal voor doen. DIERLIJKE PRODUKTEN Zoals de tabellen aangeven, heeft de produktie van rund- en kalfsvlees zich in de gemeenschap geleidelijk uitgebreid, waarbij alle landen, behalve Nederland, ongeveer eenzelfde groeitempo hebben aangehouden. In Nederland ging de uitbreiding sneller, hetgeen zal samenhangen met de grote vlucht die het mesten van kalveren met kunstmelk heeft genomen. Ook bij de uitbreiding van de var- kensvleesproduktie liep Nederland vooraan, al werd hier de eerste plaats door Duitsland inge nomen. Italië en België zijn in groei achtergebleven. Hiermee hangt samen de toenemende betekenis van Italië voor de afzet van Nederlands varkens vlees. Een nog sterkere expansie heeft zich voor gedaan bij de produktie van pluimveevlees. In 15 jaar is daarvan in Nederland de produktie vertwintigvoudigd. In de andere E.E.G.-landen ging de expansie minder snel, alhoewel ook Italië aan zienlijk meer produceert dan vroeger. Toch impor teert Italië nog altijd pluimveevlees. Nederland is de grootste exporteur geworden; zowat 2/3 van de binnenlandse produktie moet in het buitenland wor den afgezet. De produktie in Frankrijk is bij de algemene ontwikkeling achtergebleven. De melkproduktie is in 15 jaar in de E.E.G. met 50 toegenomen. In België, Nederland en Italië was de toename bescheidener; vooral in Frankrijk heeft de produktie van melk een grote expansie vertoond. Dit laatste ondanks de geringe toename van het aantal melkkoeien, zodat de extra produktie voornamelijk het gevolg is geweest van een hogere melkgift per koe. Van de E.E.G.-landen geven in Nederland de koeien gemiddeld de meeste melk, zodat bij een ge lijkblijvend aantal koeien in de E.E.G. nog een aan zienlijke uitbreiding van de melkproduktie kan plaatsvinden. Deze uitbreiding zal dan tegen een lage marginale kostprijs kunnen plaatsvinden, zodat wij ook bij een lage melkprijs hiermee reke ning moeten houden. Voor de Nederlandse melk veehouderij betekent dit een verzwakking van de concurrentiepositie, die gecompenseerd zal moeten worden door het opvoeren van de efficiëntie van het verwerkings- en afzetapparaat. Door de toe name van de melkproduktie is ook de produktie van boter en kaas gestegen. De boterproduktie is sterk toegenomen in Duitsland en Frankrijk, terwijl de kaasproduktie het snelste toenam in België. De eierproduktie heeft zich rustig in opgaande lijn ontwikkeld in België, Italië en Frankrijk, al liepen de groeitempo's in deze landen wel wat uit een. In Duitsland is de eierproduktie bijna verdrie voudigd. De uitbreiding heeft daar de laatste jaren het snelst plaatsgevonden. Dit heeft voor Neder land tot gevolg gehad dat de export naar Duitsland in deze jaren moeilijk is geworden, waardoor na een snelle expansie van de Nederlandse legkippen- houderij weer een inkrimping is gevolgd. 393

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1968 | | pagina 39