de zilvervloot
Van het ministerie van Sociale Zaken en Volks
gezondheid ontvingen wij een persbericht, dat wij
hieronder afdrukken.
zilvervlootspaarders ontvingen in 1966 ruim 6%
miljoen gulden aan spaarpremie
Zestigduizend Zilvervlootspaarders hebben in
1966 ruim f 6.250.000,aan spaarpremie ontvan
gen. Deze zestigduizend jeugdspaarders kunnen,
al naar gelang van de grond waarop premie is toe
gekend, worden verdeeld in de volgende groepen:
a. 15.966 spaarders wegens voltooiing van een
8-jarige spaartermijn (groep A). Totaal bespaard
bedrag ruim 21,5 miljoen, ofwel een gemiddelde
besparing van 1350,overeenkomend met een
gemiddelde jaarlijkse netto-inleg van bijna 150,
b. 13.198 spaarders wegens voltooiing van een
7-jarige spaartermijn (groep B). Totaal bespaard
bedrag 14,5 miljoen, d.w.z. een gemiddelde be
sparing, respectievelijk een gemiddelde jaarlijkse
netto-inleg van 1093,respectievelijk 140,
c. 11.978 spaarders wegens voltooiing van een
6-jarige spaartermijn (groep C). Totaal bespaard
bedrag ruim 11,5 miljoen, d.w.z. een gemiddelde
jaarlijkse netto-inleg van 964,respectievelijk
ruim 145,—.
d. 18.860 spaarders die wegens huwelijk hun te
goed naar keuze geheel of gedeeltelijk opnamen
na een spaartermijn van ten minste 3 jaar te heb
ben voltooid. Totaal bespaard bedrag ruim f 1,5
miljoen, of wel een gemiddelde besparing van
f 802,Uit dit bedrag kan op grond van de
alleszins aannemelijke veronderstelling, dat de
spaarders van groep D gemiddeld dezelfde „spaar-
lust" aan de dag hebben gelegd als de overige
groepen de conclusie worden afgeleid, dat deze
„huwelijksspaarders" gemiddeld circa 5 jaar heb
ben gespaard alvorens ter gelegenheid van hun
huwelijk het tegoed geheel of gedeeltelijk met
premie op te nemen.
Van de spaarders, die gedurende respectievelijk
8, 7 of 6 jaar aan de regeling deelnamen, spaarde
respectievelijk 23 21 en 24 het jaarlijks
toegestane maximale bedrag van 200,
Indien voor elk van deze groepen afzonderlijk
de hoogste drie spaarklassen te zamen worden be
schouwd en wanneer voorts rekening wordt ge
houden met de spaarders uit groep D, die op
grond van het gemiddeld bespaarde bedrag in
feite tot één der overige groepen moeten worden
gerekend, blijkt dat van de spaarders uit boven
genoemde groepen A, B en C, respectievelijk
42,5 52 en 55 een jaarlijkse netto-spaar-
inleg heeft verricht van f 185,a 193,dus
vrijwel de maximale spaarprestatie.
331