hetgeen overeenkomt met ruim 40% van het ge heel. De vergelijkbare cijfers van Utrecht zijn f 464 miljoen en 41 Aan bedrijven buiten de agrarische sector werd 166 miljoen aan nieuwe leningen verstrekt, tegen 93 miljoen in het voorafgaande jaar. Het hoge bedrag van 166 miljoen is blijkens het verslag beïnvloed door leningen van de centrale bank aan ondernemingen die niet tot het midden- en klein bedrijf gerekend kunnen worden. Het verslag voegt hieraan toe, dat deze leningen in zekere mate het karakter van beleggingen hebben. Het aandeel van niet-agrarische bedrijven in het totaal van voorschotverstrekkingen kwam in 1967 op 23 te vergelijken met 25 voor de Utrechtse organisatie. De toevertrouwde gelden met spaarkarakter ste gen in 1967 met 14%, inclusief bijgeschreven rente. De spaargelden zijn bij de Eindhovense or ganisatie voor 62 afkomstig uit gebieden met een stedelijk karakter. Bij Utrecht is dit percen tage aanmerkelijk lager, namelijk 51 De tegoeden in rekening-courant en andere toe vertrouwde gelden stegen met 66 miljoen, het geen meer dan het dubbele is dan de stijging in 1966. De toeneming van deze gelden wordt voor een groot deel toegeschreven aan het openen van gezinsrekeningen, de Eindhovense benaming voor privérekening. Aan het einde van 1967 waren bij de Eindhovense banken 65.000 gezinsrekeningen geopend met een saldo van 39 miljoen. Vergelijkbare cijfers van Utrecht waren per die datum 104.300 rekeningen met een tegoed van 68 miljoen. In het verslag wordt met betrekking tot de ge zinsrekeningen de opmerking gemaakt, dat tegen over de lasten die deze rekeningen meebrengen, geen direct aanwijsbare opbrengsten staan. Ver wacht wordt, dat de gezinsrekeningen in de toe komst hun vruchten zullen afwerpen wegens de ermee samengaande uitbreiding van de cliënten kring. Van het totaal van de toevertrouwde middelen bij de Eindhovense plaatselijke banken werd door laatstgenoemden rond 60 zelf uitgezet. De bedrijfswinst van de gezamenlijke plaatselijke banken steeg van 25,6 miljoen in 1966 tot 34,1 miljoen in 1967. Na aftrek van voorzieningen en reserveringen resteert een balanswinst van f 8,4 miljoen in 1967 tegen 6,8 miljoen in het vooraf gaande jaar. Bij de Utrechtse banken was het ver gelijkbare cijfer f 20,9 miljoen tegen 18,9 miljoen in 1966. Bij de centrale bank resteerde na voorzieningen en reserveringen een balanswinst van f 2,1 miljoen (in 1966 rond f 2 miljoen). Het bedrag aan open reserves zal na winstver deling kunnen stijgen tot 42 miljoen. Uit deze gegevens moge blijken dat de Eind hovense organisatie terug kan zien op een voor spoedig jaar. 305

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1968 | | pagina 43