dient te adviseren. Daarin zit nu juist de kneep.
Wij hebben soms het gevoel, dat bij de banken
het vooroordeel tegen levensverzekeringen veelal
is gelegen in de veelheid van vormen, die er op
dat gebied te vinden zijn. Daarbij moet worden ge
constateerd, dat levensverzekeringmaatschappijen
er dikwijls alles aan doen, om deze veelheid het
liefst zo groot mogelijk te maken.
Levensverzekeringen zijn in feite terug te voeren
tot 2 grondvormen:
a. de verzekering van een kapitaal uitsluitend uit
te keren bij overlijden van verzekerde;
b. de verzekering van een kapitaal uitsluitend uit
te keren bij in leven zijn van verzekerde.
Van deze 2 vormen is een groot aantal combi
naties mogelijk. Een veel bekende vorm van a. is
de z.g. tijdelijke verzekering bij overlijden, waarbij
het kapitaal uitsluitend tot uitkering komt, indien
de verzekerde binnen een overeengekomen ter
mijn komt te overlijden. Is de verzekerde op de
einddatum van het contract in leven, dan eindigt
de verzekering zonder meer. Dit is te vergelijken
met b.v. de brandverzekering, die ook uitsluitend
bij schade uitkeert. Wordt het contract beëindigd
zonder dat er schade is geweest, dan heeft de
verzekerde toch de garantie gehad. Een onder b.
genoemde vorm is de z.g. spaarverzekering, waar
bij het kapitaal uitsluitend opeisbaar is indien de
verzekerde op de einddatum in leven is. Een com
binatie van a. en b. is dan de bekende „gemeng-
de"-verzekering.
De assurantieman van de bank komt dikwijls
voor de vraag te staan, welke vorm van levens
verzekering hij dient te adviseren. Voor ons is het
beantwoorden van deze vraag in vele gevallen
niet moeilijk. Afgezien nog van de bijzondere om
standigheden, welke zich voor de landbouwers ge
durende de eerste jaren van vestiging in de IJssel-
meerpolders voordoen, zijn wij bij ons advies ge
neigd, steeds primair voor een vorm van de over-
lijdensrisicoverzekering te kiezen.
Wij dachten dat het tot onze taakstelling be
hoort, de cliënt erop te wijzen wat onder die om
standigheden de gevolgen van een vroegtijdig
overlijden van de zelfstandige ondernemer in de
landbouw voor zijn nabestaanden en de voortzet
ting van zijn bedrijf kunnen zijn. Onze ervaring is,
dat de kandidaten in het algemeen wel gevoelig
zijn voor een weldoordacht advies gebaseerd op
nuchtere zakelijke feiten. Maar dan. Het komt her
haaldelijk voor dat bij het sluiten van een over-
lijdensrisicoverzekering, de cliënt toch met het ge
voel zit op het einde van de rit bij in leven zijn
niets te zullen .vangen". Ondanks het school
voorbeeld van die brandverzekering. De cliënt zit
nog met een voorziening voor zijn oude dag.
Op welke wijze de zelfstandige ondernemer in
de landbouw zijn voorzieningen voor de oude dag
dient te treffen, is nog een open vraag. Wij dach
ten dat een dergelijke voorziening in de vorm van
een spaarverzekering, al of niet voorzien van de
bekende ,,lijfrente"-clausule, of in de vorm van de
een of andere zuivere lijfrentepolis, niet bij uitstek
de wegen zijn die daarvoor openstaan. Zeker niet
indien een oudedagvoorziening uitsluitend op deze
mogelijkheden gebaseerd wordt. Voor een enigs
zins behoorlijke oudedagvoorziening op deze
wijze, zal de premie immers in de kapitalen lopen.
Is de premie naar draagkracht, dan zal het kapi
taal of de lijfrente die daarvoor wordt verkregen
toch in verreweg de meeste gevallen niet vol
doende zijn om naast de AOW-uitkering, onge
stoord van zijn oude dag te kunnen genieten. On
danks alle dikwijls schone voorspiegelingen van
winstdeling e.d.
Ook de „lijfrente" die van dat kapitaal uit te
keren op de einddatum zal kunnen worden „ge
kocht" zal dikwijls tegenvallen. Bovendien is onze
ervaring, dat men op de einddatum niet de lijf
rente begeert, doch de voorkeur geeft aan de
uitkering van het kapitaal. Met alle fiscale gevol
gen van dien. Eerlijk gezegd houden wij niet van
fiscale manipulaties door middel van een levens
verzekering of een lijfrentepolis. Te dikwijls is in
het verleden gebleken, dat, ondanks ingenieuze
polisconstructies met lijfrenteclausule e.d., de be
lastingwetgeving een andere mening was toege
daan dan met die constructie was beoogd. Het ziet
er bovendien niet naar uit, dat de belastingwetge
ving in de toekomst soepeler zal reageren.
Wij blijven bij ons standpunt, dat het beleggen
van gelden in de een of andere vorm van levens-
259