prognose nog iets gunstiger dan die uit 1966. Be
ziet men de bevolkingscijfers per land, dan staat
er tegenover een verhoogd bevolkingscijfer voor
Italië, een lager bevolkingscijfer voor de andere
E.E.G.-landen, waaruit blijkt dat de schattingen, met
name voor West-Duitsland en Frankrijk, maar ook
voor de Benelux-landen, te optimistisch zijn ge
weest.
moeilijke zaak
Kijken wij achterom dan heeft de bevolking van
de E.E.G. in de periode 1950-1965 een versnelde
groei te zien gegeven. Zo bedroeg de aanwas in
de eerste periode van 5 jaar 3,9 in de tweede
periode 4,7 en in de derde periode van 5 jaar
5,7
Bevolking (in duizendtallen) per 31 december
W.D. Fr. It. Ned. Belg. Lux. E.E.G.
1950 50.337
42.010
46.959
10.200
8.654
297
158.457
1955 52.698
43.627
48.345
10.822
8.896
306
164.694
1960 55.785
45.904
49.760
11.556
9.178
315
172.498
1965 59.297
49.150
51.767
12.377
9.499
333
182.423
Het Bureau voor de Statistiek van de
gemeen-
schappen heeft voor de verder liggende jaren ook
schattingen gedaan, die er met inbegrip
van de
migratiebewegingen als volgt uitzien:
W.D.
Fr.
It.
Ned.
Belg.
Lux.
E.E.G.
1965 58.243
48.567
52.237
12.205
9.452
330
181.034
1970 60.222
50.947
54.318
13.117
9.710
342
188.656
1975 61.509
53.515
56.402
14.205
9.935
354
195.920
1980 62.390
56.304
58.439
15.408
9.970
386
202.897
Uit deze cijfers blijkt dat voor de jaren na 1965
wordt uitgegaan van een tragere groei. Deze be
loopt voor de achtereenvolgende 5 jaarlijkse pe
rioden respectievelijk 4,2%, 3,8% en 3,5%.
Voor Nederlands belangrijkste afzetgebied,
West-Duitsland, is uit bovenstaande prognoses een
aanzienlijk snellere daling van de 5 jaarlijkse groei
cijfers af te leiden, namelijk van 3,3 in de eerste
periode naar 2,1 en 1,4 in de daarop volgende
perioden.
Het geheel overziend kan de conclusie getrok
ken worden, dat het verrichten van schattingen ten
aanzien van het toekomstig bevolkingsverloop een
uitermate moeilijke zaak is, waarbij men rekening
moet houden met talrijke factoren. In de afgelopen
decennia heeft er op dit terrein een groot optimis
me bestaan, dat in vele gevallen steun heeft ge
geven aan rooskleurige afzetprognoses op langere
termijn.
Na deze golf van optimisme zijn er nu enkele
tendensen in tegengestelde richting waarneembaar,
die wijzen op een minder snelle groei van het in
woneraantal en nopen tot een nadere bezinning
bij het opstellen van marktprognoses.
189