deling. Een onderzoek van het L.E.I. heeft uitge wezen dat 79 van de eigenaars van gesaneerde bedrijven zeer tevreden is over de grootte van de uitkeringen enzovoort. Ik heb deze berichten hier aangehaald omdat zij aangeven dat de landbouw zich bevindt in een mag netisch veld tussen twee polen de Amerikaanse en de Zwitserse visie. Wat er in dit spanningsveld gebeurt wordt ten dele weergegeven door het Ne derlandse bericht over de bedrijfsbeëindiging. Maar er is gelukkig ook nog wat anders gaande dan bedrijfsbeëindiging. De spanningen hebben twee oorzaken. Daar is in de eerste plaats het schaarser en duurder worden van de menselijke arbeid in het agrarische bedrijf. In de tweede plaats is daar het veranderde ge drag van de consumenten, het marktgebeuren in het algemeen, in onze industriële samenleving ten aanzien van het verbruik van de voortbrengselen van boeren en tuinders. familiebedrijf In onze hoogontwikkelde Westerse wereld met zijn grote industriële concentraties wordt, merk waardigerwijze, de landbouw uitgeoefend door on dernemingen van zeer bescheiden omvang. De Nederlandse boer is sinds mensenheugenis de lei der van een familiebedrijf. Dat is ook nog in Ame rika het geval. Er is in de loop der eeuwen veel veranderd vooral in de laatste 20 jaar maar het familie bedrijf is behouden gebleven. Dat is een zeer belangrijk feit, dat wij als uit gangspunt moeten nemen voor de grote lijnen van het moderne landbouwbeleid. Sommigen menen dat de positie van het familie bedrijf zodanig ondergraven wordt, dat het zich op den duur moeilijk kan handhaven. Momenteel wijzen de tekenen er niet op. De N.V.-vorm die de op lossing zou zijn voor de financieringsproblemen komt niet van de grond. Voornaamste oorzaak: het kapitaal geeft een onvoldoende rendement. Het blijft zaak de ontwikkelingen goed te volgen, want het oude spreekwoord, dat de natuur sterker is dan de leer, is nog altijd van kracht. Dat familiebedrijf is niet een onveranderlijk ge geven. Integendeel, het ondergaat grote verande ringen in een snel tempo. Vanouds gaat het om het samenspel van grond, arbeid en kapitaal. Daarin treden nu de grote verschuivingen op, die maken, dat het boer-zijn in de zestiger jaren een geheel an dere zaak is dan in de jaren dertig, toen de arbeid overvloedig en goedkoop was en toen de aanpas sing gezocht werd in een kostenverlaging, die nau welijks investeringen vergde. Nu zijn het de investeringen voor bedrijfsvergro- ting, mechanisatie of specialisatie, die de landbouw tot een kapitaalintensief bedrijf maken, dat in dit opzicht menige moderne industrie achter zich laat. Een modern veehouderijbedrijf komt op 150.000,- a f 200.000,- per arbeidskracht. De grote vraag is nu: wat is in de tegenwoordige tijd een verantwoorde opzet? Valt er iets te zeggen van de kapitaalslasten die een bedrijf kan dragen? Een algemeen geldend antwoord is niet te geven. Ik wil er echter wel iets van zeggen. We beginnen met de vraag: hoe is de financiële positie van de Nederlandse landbouw? spanningen Als men de cijfers beziet van het in 1957 ver schenen rapport van de Commissie Landbouwkre diet en van de onlangs door het L.E.I. gepubli ceerde cijfers over de financiële toestand in 1963 en 1964, dan mag gezegd worden, dat in 1957, toen de investeringsgolf begon, de financiële toestand van de Nederlandse landbouw gezond was en dat de situatie na zeven jaar nog gezond was. Er is een ruim eigen vermogen tegenover het van derden aangetrokken kapitaal. Let wel: deze cijfers zeggen niets over de rentabiliteit van het bedrijf. Dat is een ander hoofdstuk. Men behoeft niet zo erg diep in die cijfers te duiken om te ontdekken dat er tóch belangrijke veranderingen hebben plaatsgevonden. De schuldenlast is aanmerkelijk toegenomen. Dat de verhouding tussen eigen en vreemd ver mogen niet verstoord is, kan worden toegeschreven aan de inmiddels tot stand gekomen waardestijging van de grond en aan een opvallende toeneming der zelffinanciering (absoluut). 115

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1968 | | pagina 22